Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

Sint-Paulus, de Antwerpse dominicanenkerk, een openbaring.

De Mariakapel
en
Onze-Lieve-Vrouw van de Heilige Rozenkrans

Verdere stoffering van de Mariadevotie

De reliëfs van het Rozenkransgestoelte
(mogelijk Peter I Verbruggen, ca. 1657-1659)

De dienende meesters mogen de diensten bijwonen in een comfortabeler gestoelte. Elke plek wil men benutten ter stichting: in de lambrisering beelden reliëfs vijf wonderen uit die te danken zijn aan het rozenkransgebed. Te beginnen vanaf het altaar:

  1. Dominicus raadt Blanca van Castilië (1188-1252), koningin van Frankrijk, aan te bidden om niet langer kinderloos te blijven. Daarom staat het kraambed beloftevol op de achtergrond. Zij brengt dan Lodewijk IX ter wereld: ‘Saint Louis’.
  2. De goddeloze kanonnier Franciscus Lopez krijgt, als drenkeling, geestelijke bijstand van O.-L.-Vrouw van Manilla.
  3. De inwoners van Limoges slagen erin, door het rozenkransgebed, de pest af te weren.
  4. Na eerst zijn geloof afgezworen te hebben, belijdt de Florentijnse dominicaan Antonius van Rivoli of Antonius Neyrot in gevangenschap te Tunis opnieuw zijn katholiek geloof. Tijdens de steniging die daarop volgt, krijgt hij vergiffenis voor zijn afvalligheid en zondig leven.
  5. Door het rozenkransgebed wordt te Barcelona in 1550 een vrouw gered van een moordpoging door haar echtgenoot, die haar ten onrechte van overspel beschuldigt.

De vijf taferelen gaan terug op de illustraties in het verzenboekje van pater Vloers,  gepubliceerd in 1658, waarschijnlijk ontworpen door Erasmus II Quellinus.

Het beeld O.-L.-Vrouw van Smarten
(Jan Pieter I van Baurscheit, 1702)

Met dit beeld wilde men postuum hulde brengen aan prior Abraham van Greyn, tevens prefect van de broederschap van de Heilige Rozenkrans († 1693). Het witmarmeren kunstwerk is in 1702  gedateerd en gesigneerd door Jan Pieter I van Baurscheit.

Men kan zich de vraag stellen naar de keuze voor dit iconografische type. Op 15 september, d.i. daags na de Kruisverheffing viert men volgens de kerkelijke kalender ‘O.-L.-Vrouw van Smarten’, beter bekend onder de Latijnse benaming ‘Mater Dolorosa’ of ‘Mater Afflicta’ zoals zij bezongen wordt in het populaire lied van Goede Vrijdag, Stabat Mater. Dit heeft geleid tot een eigen devotie en dus ook tot een eigen thematiek in de kunst. Daarom moet men zich bij dit iconografische type de Gekruisigde inbeelden, links van haar. Haar ogen blijven als het ware op Hem gericht, maar ondertussen houdt ze de vroom gevouwen handen krampachtig zijwaarts en smekend ten hemel.

Maria is tot in het binnenste van haar moederhart gekweld door ondraaglijke smart. Ondanks haar ellende houdt zij zich hier waardig rechtop. De geste van haar verkrampt gevouwen handen is het enige bewogen gebaar dat de contouren van haar lichaam overschrijdt, maar het wordt reeds afgezwakt door de neerhangende mantel aan de arm. Anderzijds zorgt die mantel voor sierlijk plooienspel en schaduwwerking rond Maria.

De beide engeltjes op het voetstuk houden een lijdenswerktuig in de hand en geven aan dat niemand ongevoelig kan blijven bij zulk diep leed. Ofschoon ze als elkaars pendant qua houding haast gelijk zijn met gebogen hoofd (en speels een been naar voren), vertolken ze hun gevoelens van medelijden subtiel op eigen wijze. De linker, met de doornenkroon, droogt zijn tranen met een zakdoek, de rechter met een gesel van touwen, houdt de hand voor een oog.

Het beeld Sint-Rosa van Lima
(Artus II Quellinus, ca. 1660-1670)

Geen heilige is beter geplaatst om als voorbeeld van de rozenkransdevotie in beeld te worden gebracht dan Isabella Flores y de Oliva (Lima, 1586 – 1617). In 1671 wordt zij als eerste Amerikaanse, weliswaar geboren uit Spaanse ouders, heilig verklaard. Dat is waarschijnlijk de aanleiding voor dit witmarmeren kunstwerk van Artus II Quellinus (stilistisch te dateren ca. 1660-1670).

Om haar familie, die door investeringsrisico’s in financiële moeilijkheden is geraakt, te helpen, werkt zij overdag op het land en ’s avonds zeer laat als naaister. Nadat ze een huwelijk heeft afgewezen, wil zij intreden bij de dominicanessen, maar ze wordt omwille van haar zwakke gezondheid niet tot het kloosterleven toegelaten.

Omdat ze door een Indiaans meisje omschreven wordt als ‘mooi als een roos’, krijgt ze de bijnaam ‘roosje’ en neemt ze bij haar intrede bij de derde orde van de dominicanen de naam aan van ‘Rosa van de Heilige Maagd Maria’. Als dominicaanse derdeordelinge draagt ze het dominicanessenhabijt. Uit boetedoening draagt ze om het hoofd een metalen band, verborgen onder een krans van rozen. Is dit misschien ook een illustratie van het feit dat ze jaren naar haar sterfdag uitkeek, als de dag van haar eeuwig huwelijk? Zij overlijdt op jonge leeftijd op 24 augustus 1617.

De overlevering wil dat O.-L.-Vrouw aan Rosa in een verschijning de gunst verleent om het Goddelijke Kind op de arm te houden en zo te delen in haar moederlijke gevoel, wat Quellinus met respectvolle ingetogenheid in beeld brengt.

Zij is de patrones van de haven Callao bij Lima en daarom houdt een van de beide gracieuze engeltjes aan haar voeten als attribuut een anker op.

De stofweergave van haar habijt met mantel en hoofdsluier wordt subliem opgevoerd in de fijne plooien. Samen met het jonge gelaat en de affectieve relatie met het Jezuskind verlenen die een weker karakter aan de laatbarokke stijl.

Schilderij “De Aanbidding van de Herders”
(Pieter Paul Rubens ca. 1609)

Dit werk van ca. 1609 zou een van de eerste zijn die Rubens na zijn terugkeer uit Italië in Antwerpen schildert. Blijkbaar is er al snel een band tot stand gekomen tussen de predikheren en Rubens. Een dergelijk werk met reuzenafmetingen (4 m h x 3 m b) kan enkel bedoeld zijn voor een groot altaar, maar welk weet men niet.

Iconografisch

Rubens herneemt de compositie van het gelijknamige werk dat hij amper een jaar eerder al uitvoerde voor de Oratorianenkerk van Fermo, maar gezien zijn gestage evolutie naar de barok getuigt dit werk al van een vrijere en krachtigere makelij. Nog sterk onder de invloed van Caravaggio hanteert Rubens overwegend bruine tonen en een uitgesproken clair-obscur. Die belichtingswijze wordt hier ingeschakeld om de spirituele betekenis te illustreren van het Jezuskind als ‘Licht van de wereld’, of zoals de uitgebreidere geloofsbelijdenis van Nicea het formuleert over zijn geboorte: “Licht uit Licht”. Omdat Maria haar Pasgeborene aan de toegesnelde herders wil tonen en de doek omslaat, kan de lichtuitstraling van het Goddelijk Kind uitgaan. Voor de staande herder, uiterst links, is dit licht blijkbaar te sterk en daarom schermt hij zijn ogen af. Zo illustreert hij dat “het volk dat in duisternis zat, een groot licht heeft aanschouwd” (Mt. 4:16). Evenzeer symbolisch zijn de graanhalmen in de kribbe; zij verwijzen naar Jezus als ‘het brood dat uit de hemel is neergedaald’ (Joh. 6:41).

Hoe statisch en stereotiep het tafereel op het eerste gezicht ook moge lijken, toch heeft Rubens er meer beweging in weten te brengen. Ofschoon alle vier de herdersfiguren dezelfde bewondering delen, wordt elk van hen geïndividualiseerd door een eigen geste en dankzij een verbluffende raccourci (verkorting) buitelt een engel met een ongewoon spectaculaire acrobatentoer uit de hemel neer.

Nadat het in 1794 werd opgeëist door de Fransen, kan het werk gelukkig terugkeren na Napoleons nederlaag in Waterloo. Het reuzendoek vertoont nog sporen van de heldhaftige reddingsoperatie tijdens de rampzalige brand van 1968, toen het noodgedwongen uit de lijst werd gesneden.

De olieverfschets oftewel modello (van de versie van Fermo, bewaard in de Hermitage te Sint-Petersburg, wordt ginds gedateerd 1608).

Daarnaast hangt O.-L.-Vrouw heelt Dominicus’ wonden van zelfkastijding (Gaspar de Crayer, ca. 1655). Dit schilderij hing op het Sint-Dominicusaltaar, tegen de noordkant van het koordoksaal. De rug van Dominicus vertoont bloedsporen van de gesel en om het middel draagt hij een keten met een zware steen op een erg gevoelige plek. Maria verschijnt hem om zijn pijn te verzachten.