Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

Sint-Paulus, de Antwerpse dominicanenkerk, een openbaring.

De Antwerpse dominicanen en hun pastorale actie

Het Antwerpse dominicanenklooster, gravure, Reinier Blockhuysen, in Antonius Sanderus, 'Chorographia Sacrae Brabantiae', 1659 © Universiteit Antwerpen, Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (RG 1055 A 5)

In de 17de en 18de eeuw is, van de zestien dominicanenkloosters in de Zuidelijke Nederlanden, dat van Antwerpen het grootste en het bloeiendste. Naast Leuven en Douai is Antwerpen het derde klooster om aspirant-dominicanen op te leiden. Na een proefjaar mag de kandidaat of de ‘novice’ zijn geloften afleggen. Nog meer dominicanen komen naar het Antwerpse klooster voor het eigen theologisch en filosofisch onderwijs op academisch niveau. Dit Studium Generale, opgericht in 1641, wordt ondersteund door studiebeurzen van de familie Capello, als zodanig geformaliseerd in 1670. Van de zevenhonderd leden die de Nederduitse Provincie telt, verblijven er aldus een tachtigtal in Antwerpen. Jozef II verbiedt in 1786 het studiecentrum van de dominicanen nadat hij zelf het seminarie-generaal te Leuven had gesticht. In 1796 zijn er in het klooster drieënvijftig predikbroeders aanwezig, de missionarissen in de Nederlandse Missie niet meegerekend.

De werking van de predikbroeders te Antwerpen bestond, zoals elders, allereerst uit predicatie, biechthoren en geestelijke literatuur en devoties.

Over de predicatie kan men zich een beeld vormen wanneer men er de devotieliteratuur op na leest. Voor de mentaliteitsgeschiedenis loont het zeker de moeite om die literatuur te doorworstelen. De predicatie vond plaats in de kerk plaats op de zondagen en kerkelijke feestdagen, meestal ’s namiddags, buiten de misvieringen, die ’s ochtends plaatsgrepen.

Over de biechtpraktijk spreken de biechtstoelen in de kerk. Hoe kunstzinnig die ook uitgewerkt zijn, zij zeggen niet van wie de dominicanen biecht hoorden, en nog minder wat ze te horen kregen of wat ze als geestelijke raad gaven. Het biechtgeheim blijft gerespecteerd.

Uitzonderlijk zijn we over één biechtgesprek ‘beter’ ingelicht, maar het betreft dan ook een zeer geruchtmakende biecht. Wanneer de calvinisten in het Antwerpse stadsbestuur de overhand krijgen en kloosterlingen uitdrijven, blijft pater Antonius Temmerman als een van de weinige dominicanen in de stad achter om er de katholieke zielzorg verder te zetten. Omdat hij het Frans en het Spaans machtig is, krijgt hij de Bask Juan Jauregui als biechteling bij zich, die om vergeving komt vragen voor zijn voornemen (!) om prins Willem van Oranje uit de weg te ruimen. Van spijt, nochtans een conditio sine qua non voor vrijspraak van zonden en sacramentele verzoening, kon geen sprake zijn. Toch geeft pater Temmerman hem de absolutie (vergeving). Jauregui voert zijn plan uit op 18 maart 1582 te Antwerpen, maar de prins overleeft de aanslag. Jauregui wordt stante pede ter dood gebracht. Uit zijn papieren blijkt de betrokkenheid van pater Temmerman, die ook op de pijnbank het biechtgeheim niet zou hebben geschonden. Temmerman wordt opgehangen en gevierendeeld. Voor de katholieken gold hij als een martelaar voor het biechtgeheim: zijn schedel, met het oor waarmee hij de biecht gehoord had en de arm waarmee hij ter absolutie Jauregui had gezegend, zijn als lugubere relikwieën in de Sint-Pauluskerk te Antwerpen bewaard gebleven tot de overbrenging in 1928 naar het nieuwe Antwerpse dominicanenklooster in de Ploegstraat, waar ze in 1973 bij een inbraak uit de kerk verdwenen.

Meer normaal ‘katholiek’ zijn de biechtgesprekken van ondermeer Pieter Paul Rubens bij pater Michaël Ophovius, en van aartshertog Albrecht, begin 17de eeuw, bij pater Hyacinth Choquet, afkomstig uit Rijsel, maar verbonden aan het Antwerpse klooster.

Specifieke devoties willen een concrete invalshoek binnen de godsdienstbeleving benadrukken. Een aantal daarvan krijgt meer body door de oprichting van een broederschap, zoals: de Zoete Naam Jezus, het Heilig Sacrament, O.-L.-Vrouw van de Rozenkrans, het Genootschap der Jeruzalemvaarders, die doorgaans over een eigen altaar beschikken.

Omdat de dominicanen mede door de Stad naar hier geroepen zijn, bedienen zij ook de kapel van het stadhuis, mogelijk al vanaf 1324, maar zeker sinds 1401, tot in 1538. Minstens tot in het begin van de 15de eeuw trakteert het stadsbestuur ter gelegenheid van de kapittels van hun Teutoonse (Duitse) provincie te Antwerpen de dominicanen op een (feestelijke) maaltijd. Toeval of niet, maar bij de afbraak van het oude gotische stadhuis in 1565 wordt de pui ervan heropgebouwd bij de dominicanen, bij de keldertrap aan de noordzijde van de noordvleugel (zoals te zien op een kleine gravure van het klooster).

Al gauw zijn de dominicanen ook actief bij de troepen van Alva’s nieuwe citadel. De voorlopige kapel, ingewijd in 1568, wordt al in 1574 vervangen door een grotere kerk.

In het Waasland bedienen de Antwerpse dominicanen staties, onder andere in Beveren (1688-1777), Melsele en Haasdonk, wat vooral predicatie inhoudt, al dan niet gevolgd door een collecterondgang en het horen van biecht.

Na 1585 staat Antwerpen in voor een vijftal missieposten in de zogenaamde Hollandse Zending of Missie, het apostolaat in de officiële protestantse Noordelijke Nederlanden. Een van de laatste Antwerpenaren in die Missie is pater Theodoor Broeckaert, pastoor in de Kerck de Tooren in Amsterdam en daar in 1800 begraven in de protestantse (!) Oude Kerk. Te zijner eer werd een gedachtenismedaille geslagen. Verder bekommeren de Antwerpse dominicanen zich om andere missies in het Noorden, zoals in Denemarken en Noorwegen. Er zijn zelfs plannen bekend voor Rusland.

Vanaf 1605 houden de dominicanen, op vraag van bisschop Johannes Miraeus, op de Dries een Latijnse school open, tot de magister-generaal de voorkeur geeft aan een theologische school. De leerlingen worden dan naar het jezuïetencollege in de Prinsstraat overgeheveld.

Het klooster van de dominicanessen in de naburige ‘Predikerinnenstraat’, toegewijd aan Sint-Catharina van Siena, staat vanaf 1635 tot aan de opheffing door Jozef II in 1783 onder de geestelijke leiding van een dominicaan, die er als vaste biechtvader optreedt.