Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

De Antwerpse Sint-Andrieskerk, een openbaring.

Sint-Eligius en het munstersaltaar

Wanneer de Sint-Andrieskerk in 1529 gewijd wordt, ligt het voor de hand dat de Munt, sinds 1470 gelegen op de hoek van de Oever en de Kloosterstraat, de standplaats van haar altaar in de Sint-Walburgakerk nabij het Steen overbrengt naar de nieuwe parochiekerk om de hoek (van de Muntstraat). In de nieuwe parochiegemeenschap vormen de munters een voorname beroepscategorie, zo blijkt uit de lijst van weldoeners en leden van de kerkfabriek en uit minstens 27 grafzerken van muntpersoneel. Van deze zerken is er geen enkele meer terug te vinden.

Het nieuwe muntersaltaar, met als patroonheilige Elooi, wordt in 1530 samen met zeven andere altaren gewijd. Het bevindt dan zich tegen de oostwand van de noorddwarsbeuk, tot het in 1566 door de Beeldenstormers grotendeels wordt vernield. Onmiddellijk na de bevrijding van Antwerpen in 1585 laten de munters een nieuw altaar optrekken, bekroond met een beeld van Sint-Elooi. Nadien bestellen ze een retabel met drieluik bij Maerten de Vos (1532–1603), toentertijd een van de bekendste schilders in Antwerpen. In 1601 wordt het kunstwerk, in de linkerbenedenhoek gesigneerd en gedateerd, ingehuldigd. Bij het sluiten van het drieluik waren niet enkel de buitenluiken in grisaille te zien, maar kwamen ook nog twee vaste panelen in grisaille tegen de wand tevoorschijn met de Gierigheid en de Vrijgevigheid; soms worden die toegeschreven aan Hendrick van Balen (eerste kwart 17de eeuw).

Tot de originele altaaruitrusting hoort ook het 17de-eeuwse stel van een altaarkruis en vier kandelaars in gedreven messing, versierd met het wapen van de hertogelijke Munt.

In 1786 schaft Jozef II het Corpus van de Munters van Brabant af en in 1798 wordt het kleurrijke triptiek van De Vos door de Franse Staat geconfisqueerd. Hoewel de kerkfabriek na het Concordaat van 1801 pogingen onderneemt om het prachtige altaarstuk terug te krijgen, belandt het uiteindelijk in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, althans in de ondergrondse reserve, onttrokken aan het oog van het publiek. De grisailles, de predella en de extra zijpanelen zijn in de kerk gebleven. Precies 400 jaar na de realisatie van het altaarstuk wordt in 2001, naar aanleiding van de invoering van de euro als Europese munt eenheid op 1 januari 2002, een aangepaste reconstructie met een eigentijds accent gemaakt.

Iconografie

(E) Linkerpredellastuk:
Muntmeester Elooi ontvangt de koning in het munt atelier

Sint-Andrieskerk, Sint-Eligiusaltaar van de Munters: linker predellapaneel 'Muntmeester Elooi ontvangt de koning in het muntatelier' (grisaille), horend bij de triptiek uit 1601 door Maarten de Vos (1532-1603).

De predella bestaat uit twee panelen in grisaille, elk met een representatief moment uit het leven van de heilige Eligius (7de eeuw). Rechts betreedt koning Clotharius ii met zijn gevolg de werkplaats van Bobbon, Eligius’ leermeester. De jonge Eligius reikt zijn vorst een beker aan. Achter de jongeman staat Bobbon, die groetend zijn muts afneemt. Links achteraan werken twee mannen aan een lange tafel. Uiterst links smelt een gezel edelmetaal in een hoge schouw en daarnaast werken twee smeden. Dit is een levendige uitbeelding van een muntersatelier anno 1601.

Sint-Elooi belichaamt kundigheid en eerlijkheid: ook als zilversmid is hij ‘eerlijk als goud’. Daarom wordt hij benoemd tot muntmeester van de Frankische koningen. Deze man, die uit zijn beroep van muntmeester ongetwijfeld nog meer ‘munt kon slaan’, wordt echter priester en missionaris. Hij is de eerste met name gekende bezoeker die per schip Antwerpen aandoet. Te meer omdat in zijn levensbeschrijving voor het eerst de naam ‘Andoverpia’ verschijnt, geldt hij als de eerste historische figuur van Antwerpen. Later wordt hij de patroonheilige van de munters, die zich herkennen in hun professionele voorbeeld Sint-Elooi.

Verder brengt het drieluik vier Bijbelse taferelen in beeld waarin geld aan de orde is: zij reiken de toeschouwer een bezinning aan over geld.

(A) Middenpaneel: De keizerspenning

(Een reproductie op ware grootte door AgfaGevaert vervangt voorlopig het origineel.)

De Bijbelse bron van deze voorstelling is het evangeliefragment over de belasting aan de keizer (Lc. 20:21–26) (= Mt. 22:15–22; Mc. 12:13–17):

20 Ze [de schriftgeleerden en de hogepriesters] letten scherp op Hem [Jezus] en stuurden handlangers die zich vroom moesten voordoen om Hem op een uitspraak te kunnen betrappen waardoor ze Hem konden uitleveren aan het bevoegd gezag van de gouverneur. 21 Ze legden Hem de vraag voor: ‘Meester, wij weten dat Gij onomwonden de waarheid spreekt en onderwijst, en de weg van God zonder aanzien des persoons in oprechtheid leert. 22 Moeten we aan de keizer belasting betalen of niet?’ 23 Maar Hij doorzag hun valse bedoeling en zei: 24 ‘Laat Mij eens een denarie zien. Wiens afbeelding staat erop en wiens opschrift?’ ‘Die van de keizer’, antwoordden ze.

25 Daarop zei Hij tegen hen: ‘Geef dan aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt.’ 26 Zo konden zij Hem in het openbaar op geen enkel woord vangen. Verbaasd over zijn antwoord deden zij er het zwijgen toe.

Centraal staat Christus. Hij antwoordt op de vraag van de schijnvromen. Die komt schijnbaar voort uit eerbied voor de wet, maar in werkelijkheid gaat het om een strikvraag. Als Jezus hun vraag instemmend beantwoordt, komt Hij niet tegemoet aan de joodse verwachtingen over de Messias: die werd immers verondersteld ook de nationale rechten van het Joodse volk te behartigen tegen de Romeinse bezetters. Antwoordt Jezus ontkennend, dan kunnen zij Hem als opstandeling bij de landvoogd Pilatus aanklagen. Bij de Joden die gehoopt hadden Jezus te strikken, was de verbazing dan ook erg groot over zijn gevatte antwoord: als burger heb je zowel verplichtingen tegenover God als tegenover de staat, misbruik godsdienst dus niet voor politiek en vice versa.

(B) Linkerluik: De tolpenning

[niet in de reconstructie opgenomen]

Petrus haalt een penning uit de muil van een vis om voor Christus en voor zichzelf tol te betalen (Mt. 17:24–27). Een soort bevestiging van de boodschap op het middenpaneel.

(C) Rechterluik: Het penninkje van de arme weduwe
(Mc. 21:41–44; Lc. 21:1–4)

[niet in de reconstructie opgenomen]

Christus houdt zijn leerlingen voor dat het offer van de arme weduwe meer verdiensten heeft dan dat van de welgestelden. De intentionele waarde van een geschenk valt niet zomaar af te leiden van de absolute waarde, maar hangt minstens evenzeer af van het relatieve karakter, namelijk de verhouding van het geschenk tot het globale bezit van de schenker.

De bijpanelen zetten de tweestrijd in de verf (althans in grisaille): Vrijgevigheid versus Gierigheid.

(H) Rechterpaneel: De Gierigheid

Iconografisch hangt dit links van het middenpaneel, dus op de minder eervolle positie. De rijke eigenaar van het aanzienlijke stenen huis op de achtergrond giet een zak munten uit in de grote pot die hij wil begraven. Hij ‘pot op’ en heeft geen oog voor de sjofele figuren die zich bij hun armzalige houten huisje zorgen maken; één slaat uit wanhoop de armen om het hoofd.

De achtergrond laat er geen twijfel over bestaan: ons gedrag op aarde zal een eeuwige dimensie krijgen. De gierigheid wordt bestraft met een geïsoleerd, hels bestaan: de rijke vrek wordt in een rokende put geworpen in het bijzijn van Christus, gekleed naar de 17de-eeuwse mode.

(G) Linkerpaneel: De Liefdadigheid

Iconografisch rechts van het middentafereel, en dus op de ereplaats, nemen twee mannen geldstukken uit een kist en geven ze aan een arme, halfnaakte man. De vrouw met kind naast hem krijgt van een weldoener een kleed aangereikt. Op het tussenplan toont Jezus, identiek gekleed als op het andere bijpaneel, de hemel aan een knielende man: een allusie op de rijke jongeling die vroeg wat hij moest doen ‘om het eeuwige leven te verwerven?’ (Mt. 19:16).

In tegenstelling tot de Gierigheid wordt de Vrijgevigheid beloond met een hemels perspectief. Christus zit triomferend als rechter van het Laatste Oordeel op een regenboog, omgeven door een hemelse hofhouding. Hij verwelkomt allen die het goede van God zochten in hun leven op aarde. En wie zoekt die vindt.

De vrijgevigheid als uitdrukking van liefde wordt tastbaar gemaakt in de aandacht voor de overledenen, m.a.w. geld dient onder andere om je dierbaren te eren. Werden de missen aan dit altaar niet allereerst opgedragen ter intentie van de overledenen van de gilde?

(D) Gesloten buitenluiken:
Abraham koopt de akker Mazchpela te Hebron

[niet in de reconstructie opgenomen]

Abraham weegt de 400 sikkels goud, de prijs voor een akker met een grot, die zal dienen als begraafplaats voor zijn vrouw Sara (Gen. 23).

(F) Rechterpredellastuk:
Bisschop Elooi en de reliekschrijnen van vier heilige martelaren:
Quintinus, Crispinus, Crispinianus en Piatus

Sint-Andrieskerk, Sint-Eligiusaltaar van de Munters: rechter predellapaneel ‘Bisschop Elooi en de reliekschrijnen van de heiligen Quintinus, Crispinus, Crispianus en Piatus’ (grisaille), horend bij de triptiek uit 1601 door Maarten de Vos (1532-1603).

Eligius, in bisschoppelijk ornaat, buigt zich voorover om een geraamte te zegenen dat net uit een diepe kuil is opgegraven en in een stenen sarcofaag wordt geplaatst. Over het schilderij verdeeld staan drie groepen mannen; elke groep draagt op de schouders een reliekschrijn naar de kerk.

De patroonheilige Eligius staat hier model als iemand die met zijn vakmanschap zorg draagt voor de overledenen, en in het bijzonder voor de verering van heiligen.

Een kunstwerk tot bezinning … over geld

Was het eertijds het opzet van de munters om met een respectabel kunstwerk hun aanzien te versterken, dan was dit ongetwijfeld ook een manier om na te denken over muntgeld. De iconografie van het kunstwerk heeft het over het betalen van belasting ten gunste van de gemeenschap, de intentionele waarde van een gift, geld uitgeven aan de zorg voor overledenen, vrijgevigheid versus gierigheid. Met enkele toevoegingen wil de reconstructie van 2001 deze boodschap extra in de verf zetten en drie vragen ter overweging aanbieden:

  • De vraag is niet zozeer: ‘Welke munt slaan we: denarius, gulden, frank, euro?’

Daarom is in de kaarsenbank (M), verborgen achter het antependium bovenaan, in een notendop de evolutie van het betaalstelsel aangebracht.

  1. Graan: aanvankelijk werd er geruild, soms wel eens ‘voor een appel en een ei’.
  2. Zout (sal, sel): later ontstond er ruilhandel tegen vaste ruilwaarden zoals rogge of zout; denk aan ‘sal-aris’ (zoutrantsoen).
  3. Een Romeinse munt: een munt van de half vergoddelijkte Romeinse keizer Augustus uit 30–36, dus ten tijde van Christus. Het woord ‘munt’ heeft zijn oorsprong in het antieke Rome, waar munt geslagen werd nabij de tempel van Juno Moneta. De Romeinen pionierden met een munt die geldig was in heel hun imperium dat zich uitstrekte over drie continenten: een intercontinentale munt dus!
  4. Een Antwerpse Filipsdaalder (1572), geslagen in de Antwerpse Munt, met als merkteken het Antwerpse handje.
  5. Een Belgische frank (1996). Sinds de onafhankelijkheid van België, meer bepaald vanaf 1833, was de nationale munt de Belgische frank, die werd geslagen door de Koninklijke Munt van België te Brussel.
  6. Een euro (2001). De euro werd op 1 januari 2001 ingevoerd in de Europese Unie. Hij staat niet alleen symbool voor een intense handel binnen Europa, maar ook voor een bredere politieke samenwerking en verbondenheid.
  7. Een lege nis voor een (voorlopig?) denkbeeldige ‘mundiaal’ of ‘globaal’.

 

  • Zinvoller is de ethische vraag: ‘Waaruit slaan we munt?’ (E)

Geld is de gerechtvaardigde tegemoetkoming die een mens mag verwachten voor zijn gepresteerde arbeid: een loon, een wedde, zijn broodwinning. Ook Jezus zei: Een arbeider is zijn loon waard. (Lc. 10:7) En wie heeft het geluk in vreugde en voldoening de grootste beloning te vinden voor zijn dagelijkse werk?
Het ambachtelijke werk, zoals in het muntersatelier van Elooi, staat symbool voor precisie en stijlvolle afwerking in de professionele bedrijvigheid, gegeerde deugden die door de nonchalante tijdgeest verloren dreigen te gaan. Minstens evenzeer geldt dit voor eerlijkheid in de beroepsuitoefening. In de persoon van Elooi wordt vakmanschap aangeprezen: kundigheid en eerlijkheid. Hij belichaamt beide: ook als uitmuntend zilversmid is hij ‘eerlijk als goud’.

  • De ultieme vraag luidt: ‘Wat doe ik met de munt die ik uit iets geslagen heb? Behoud ik die enkel voor mezelf of ben ik ook bereid te kijken naar de gemeenschap (A), (B), (C), en te delen met anderen die in nood verkeren, de overledenen incluis (D) en (F)? Gierigheid óf vrijgevigheid?’ Een morele tweestrijd tussen naasten liefde en zelfzucht (G) en (H), (I) en (J), (K) en (L).
    De achtergrond laat er geen twijfel over bestaan: het gedrag op aarde zal eens een meer eeuwige dimensie krijgen. Wordt er bij de vrijgevigheid (G) een hemels perspectief geopend (Christus op een regenboog), dan wordt de gierigheid (H) ‘beloond’ met een geïsoleerd, hels bestaan: de rijke vrek wordt in een rokende put geworpen. Deze eeuwige tweestrijd wordt verder in beeld gebracht door toegevoegde taferelen.

 

In 2001 maakt Dries Vanwijnsberghe twee gevatte tekeningen met Bijbelse symboliek.

(I) Het Lam Gods is het symbool bij uitstek van Christus die zichzelf volledig heeft gegeven. Een schaap geeft zowel vlees, wol als melk. Het is dan ook een symbool van de Vrijgevigheid.

(J) Het Gouden Kalf is de afgod van de joden in de woestijn (Exodus 32); vandaar de uitdrukking ‘het gouden kalf aanbidden’, of: geld het allerbelangrijkste vinden. Omvangrijker en kleurrijker zijn de twee paneeltjes uit het atelier van de familie Francken, die als extra omkadering naast het altaar hangen.

(K) De Werken van Barmhartigheid

De deugd van de vrijgevigheid wordt extra geïllustreerd door het schilderij De Werken van Barmhartigheid links van het muntersaltaar. Dit pittoreske werk van Frans II Francken (ca. 1600) werd in de 19de eeuw opgenomen in het epitaaf van een kapelaan bij de zusters kapucinesssen in de Sint-Rochusstraat. Bij de sluiting van hun klooster in 2001 werd het epitaaf naar hier overgebracht vanwege het thematische verband met de Vrijgevigheid uit het munters altaar. De voorstelling van de stadsaalmoezeniers in tabbaard verwijst trouwens naar de parochiale meesters van de Heilige-Geesttafel, die eertijds ook in de Sint-Andriesparochie actief waren in de armenzorg.

Wie in de liefde blijft, blijft in God (1 Joh. 4:16) wordt nog radicaler beleefd vanuit de vereenzelviging van Jezus met de minderbedeelden: Al wat jij aan de minsten van Mij hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan. (Mt. 25:40.45). Dat wordt geconcretiseerd als:

Ik had honger en jij hebt Mij te eten gegeven.
Ik had dorst en jij hebt Mij te drinken gegeven.
Ik was vreemdeling en jij hebt Mij opgenomen.
Ik was naakt en jij hebt Mij gekleed.
Ik was ziek en jij hebt Mij bezocht.
Ik was in de gevangenis en jij hebt Mij bezocht.
(Mt. 25:34–36)

Het zevende werk, de doden begraven, is pas in de middeleeuwen toegevoegd tijdens de pestepidemieën. Het getal zeven heeft ook een sterkere symbolische geladenheid.

 
 

(N) Armoede is geen monopolie van de tijden voor de euro, en zeker in een grote stad leven armen dikwijls verdoken. Het helpen van behoeftige medemensen gebeurt in de vroegere Parochie van Miserie tot op vandaag. Bij het offerblok alludeert de uitnodiging op de ondertussen verouderde uitdrukking: ‘Is uw frank, eu … euro al gevallen?’

 
 

(L) Als pendant voor dit paneel wordt in 2011 een paneel aangeschaft dat, ook in de typische stijl van het atelier-Francken maar dan eerder van Ambrosius I Francken, de gierigheid in beeld brengt, aan de hand van de parabel van de rijke man en de arme Lazarus (Lc. 16:19–31). De voorstelling geeft getrouw de evangelietekst weer: 19 Er was een rijk man, die gekleed ging in purper en het fijnste linnen en elke dag uitbundig feestvierde. 20 Aan zijn poort lag een zekere Lazarus; hij was arm en zat onder de zweren. 21 Hij had graag zijn honger gestild met wat er van de tafel van de rijke viel, maar zelfs de honden kwamen en likten zijn zweren. De boodschap van deze gelijkenis is duidelijk en hard voor de gierigaard die in het hiernamaals om genade smeekt, maar enkel van Abraham als antwoord krijgt: Kind, vergeet niet dat jij het heel je leven goed hebt gehad en Lazarus altijd slecht; nu wordt hij hier getroost, en jij lijdt pijn. En blijkbaar is de kloof tussen beiden nu te groot. Zelfs op zijn vraag vol medeleven om zijn even rijke en gierige broers te gaan waarschuwen, krijgt hij nul op het rekwest. Zij hebben al Mozes en de Profeten: als ze daar niet naar luisteren, zal ook niemand anders bij hen gehoor vinden.