Op reis in eigen stad
Een dagje ÖSTERREICH in Antwerpen
TITESint‑Carolus‑BorromeuskerkL
Hendrik Conscienceplein
Hier in de Mariakapel staan we voor De tenhemelopneming van MariaDit feest – op 15 augustus – speelt een belangrijke rol in de verering van Maria als Moeder Gods. Als belangrijkste heilige is het voor christenen evident dat zij bij haar dood onmiddellijk in het hemelse paradijs werd opgenomen. In de oosterse kerken noemt men dit het feest van “het ontslapen van de Moeder Gods”, m.a.w. haar overlijden, dat meteen een hemelse wedergeboorte inhoudt. In Antwerpen viert men op die dag ook Moederdag. Sommigen noemen dit ook de Hemelvaart van Maria, wat echter fout is. In tegenstelling tot Jezus – die als God zelf naar de plaats kon terugkeren waar hij thuis is – kon Maria enkel door toedoen van God de Vader en Jezus in de hemel worden opgenomen.: een ‘Rubens’, althans op het eerste gezicht. De aandachtige toeschouwer merkt een zekere gekunstelde bewogenheid op want – inderdaad – het betreft slechts een kopie. Het origineel werd in 1776 door keizerin Maria-Theresia voor 14.000 florijnen gekocht en naar Wenen overgebracht. Daar is het nu te bewonderen in het wereldvermaarde Kunsthistorisches Museum. In 1925 heeft de kerkfabriekEen officiële instelling die de materiële middelen beheert die nodig zijn voor de uitoefening van de eredienst in een parochie. Concreet betekent dit dat zij instaat voor de (ver)bouw(ing) en het onderhoud van het kerkgebouw, de aankoop van liturgische gewaden en voorwerpen, het betalen van lonen van de organist en eventueel personeel, … De kerkfabriek heeft inkomsten uit misintenties, speciale vieringen (m.n. huwelijken en uitvaarten), een deel van de collecte en eventueel uit pacht- en huurgelden van onroerend goed. aan de Weense kunstschilder Meyer de opdracht gegeven voor een kopie van het origineel ginds.
M.a.w., op zijn Antwerps gezegd: “De Rubens die hier ‘hung’ (= hing), zorgt nu voor ‘Oostenrijkse’ Schwung !”
In Wenen kan je moeilijk voorbijgaan aan het Kunsthistorisches Museum. Dat dankt zijn roem in grote mate aan de Vlaamse schilderkunst. De religieuze werken van van Dyck en van Rubens zijn ‘Antwerps’, meer bepaald zelfs van deze plek.
Deze voormalige jezuïetenkerk (1621) met haar tientallen Rubensen vormde in de eerste honderd jaar van haar bestaan de voornaamste toeristische bezienswaardigheid van Antwerpen. Maar dan kwam het grote drama: de blikseminslag die in 1718 de 39 plafondschilderijen in de vlammen deed opgaan. Gelukkig bleven de overige Rubensen, de altaarstukken, gespaard, beschermd als die zijn door de stenen apsisconcha’s.
Toch zijn ook deze niet meer ter plekke door een tweede drama dat ditmaal te wijten is aan de mens en zijn politiek spel. Omdat de jezuïetenorde zo progressief is, komt ze einde 18de eeuw onder zware politieke druk te staan, niet enkel in de koloniale machten van Zuid-Amerika, Spanje en Portugal, maar ook in het Habsburgse keizerrijk onder Oostenrijks bestuur. In 1773 heft de paus zijn meest getrouwe orde op. De overheid legt beslag op alle jezuïetengoederen en verkoopt ze openbaar.
Keizerin Maria-Theresia eist het recht van eerste aankoop op en kiest voor haar kunstgalerij – wat had je gedacht – de beste schilderijen uit. Die verhuizen dan ook stante pede naar Wenen; de prijs van het succes. Naast het altaarstuk in de Mariakapel, De tenhemelopneming van Maria, hebben we het over de twee doeken van P.P. Rubens voor het hoofdaltaar: De mirakelen van Sint-Ignatius en De mirakelen van Sint-Franciscus Xaverius. Die maken nu de glorie uit van het Kunsthistorisches Museum te Wenen. Hun herinnering wordt hier enkel nog opgeroepen door oude, kleurloze kopergravures.
Wenen herbergt nog ander origineel werk van onze grootmeester dat verband houdt met deze kerk, zoals zijn ontwerptekening voor de plafondreliëfs van de Mariakapel (in de Albertina).
Het huidige interieur is slechts een afschaduwing van de luister van voor die fatale brand. Dat deze kerk echt pittoresk was, moge blijken uit de talrijke 17de-eeuwse interieurzichten. Het Kunsthistorisches Museum bezit twee kerkinterieurs: een van Antonius Gheringh (1668), die Maria-Theresia in 1776 heeft aangekocht, en één van Sebastiaan Vranckx (1619-1668), die nog niet betaald is …
En er is nog meer Antwerpse jezuïetenkunst – onterecht – in Wenen beland. Recht tegenover de kerk staat het sodaliteitsgebouw, dat bestond uit een beneden- en een bovenkapel. Deze waren geheel opgetrokken en ingericht door de sodaliteiten, godsdienstige verenigingen voor mannen die een uitgesproken devotie voor Maria hebben.
In de benedenkapel hing De Boodschap op het altaarHet altaar is het centrale meubel in de Eucharistie. In oorsprong is een altaar een offertafel. Dit past in de theologische visie dat Jezus zichzelf geofferd heeft, door zijn kruisdood, om de mensheid te verlossen, zoals dit symbolisch wordt uitgebeeld op het schilderij “Het Lam Gods” van de gebroeders Van Eyck. In de huidige tijd wordt het altaar dikwijls omschreven als “de tafel van de Heer”. Hierbij verwijst het altaar naar de tafel waaraan Jezus en zijn leerlingen zich bevonden bij de instelling van de Eucharistie tijdens het Laatste Avondmaal. Net zoals Jezus en zijn leerlingen toen, verzamelen de priester en de gelovigen zich rond deze tafel met brood en wijn., van de hand van Rubens, zelf ook lid van de gelijknamige Mariavereniging. In de bovenkapel hingen twee werken van Antoon van Dyck, eveneens lid van een van de Mariasodaliteiten. Op het altaar Maria met Kind en de heiligeDit is een titel die de Kerk aan een overledene toekent die bijzonder rechtschapen en gelovig heeft geleefd. In de Rooms-Katholieke en de Orthodoxe Kerk mogen heiligen worden vereerd (niet aanbeden). Een aantal heiligen zijn ook martelaren. Rosalia en tegen de wand ernaast Het mystiek huwelijk van de gelukzalige Herman-Jozef. Aartshertog Leopold Willem van Oostenrijk, hier op bezoek, vindt het zo mooi dat hij bereid zou zijn om het bij wijze van aankoopprijs volledig met gouden dukaten te bedekken.
Al hadden de sodaliteiten een apart statuut, los van de orde, ze vielen mee onder de maatregelen van de confiscatie en zodoende werden hun goederen onrechtmatig aangeslagen. Ook hier liet de keizerin haar privilegie gelden en koos zij de beste werken uit: zeg maar, de drie genoemde. Ook deze werken worden in 1778 naar Wenen gevoerd en behoren nu tot het Kunsthistorisches Museum.
Na de afschaffing van de jezuïetenorde in 1773 installeert keizerin Maria-Theresia in deze residentie een militaire academie. Dat verklaart waarom tijdens de laatste weken van de strijd met Frankrijk, de kerk in 1794 dienst doet als krijgsgasthuis voor de Oostenrijkers.
Al bij al een pijnlijke geschiedenis die de betrekkingen met Oostenrijk blijft kleuren. En zeggen dat er andere tijden geweest zijn waarin deze jezuïetenresidentie kon rekenen op de tastbare sympathie van het Oostenrijkse vorstenhuis in de vorm van een jaarlijkse rente op Hongaarse goederen.