Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, een openbaring.

De Onze-Lieve-Vrouwetoren

Uniek aan de kathedraal van Antwerpen is haar elegante 123m-hoge toren, die eenieders aandacht trekt: het symbool van de stad waar alle Antwerpenaren fier op zijn. In het vlakke landschap valt de spitse toren al van kilometers ver in de omtrek te ontwaren. In de vroegere tijden, toen iedereen hetzelfde katholiek geloof deelde en het stedelijk landschapszicht nog geen concurrerende of ontsierende hoogbouw kende, was de Onze-Lieve-Vrouwetoren de religieuze baken waarop de wijde omgeving zich oriënteerde.

Eens dichterbij, krijg je er een beter zicht op vanuit een zijdelings oogpunt: vanuit de Oude Korenmarkt, op de hoek van de Pelgrim- of Tempelstraat, of vanaf de Korte en Lange Ridderstraat. Bijzonder fascinerend zijn de verschillende kleuren van deze toren bij wisselende lichtinval van de zon.

Voor de mens onderweg in het landschap is de toren een wegwijzer naar zijn bestemming. Meer nog is deze toren een wegwijzer voor wie onderweg is in het leven naar zijn of haar eindbestemming. De spits wijst naar de hemel, die het symbool is voor de transcendentie van God, ‘de Allerhoogste’. Tegelijkertijd speelt ongetwijfeld de eigen fierheid van de stedelijke gemeenschap mee aangezien de voornaamste kerktoren, zoals gebruikelijk in het hertogdom Brabant, tegelijkertijd het belfort is. Dit verklaart waarom de Onze-Lieve-Vrouwetoren nog steeds eigendom is van de Stad Antwerpen en bijgevolg op de begane grond slechts te bereiken is via de traptoren die enkel op de straat uitgeeft.

Er zijn maar weinig torens die het gotische torenideaal zo sterk belichamen als de Onze-Lieve-Vrouwentoren van Antwerpen. Wat deze toren zo uniek maakt is de elegantie waarmee hij zich verheft boven de huizenzee. Voor de meeste kerktorens in deze gewesten is de basis rechthoekig en in steen, met daarop een spitse torennaald in hout, met als resultaat een nogal abrupte overgang. Hier gebeurt de onstuitbare opwaartse beweging zo geleidelijk dat je nauwelijks oog hebt voor de structuur van het bouwwerk. Langzaam maar zeker wordt deze toren slanker en fijner naar boven toe. Vanuit een robuuste vierkante basis van ca. 144 m2, gaat het gevaarte, meter per meter, haast onopgemerkt over naar een enkel punt van enkele cm2 dat de hemel aantikt. De kunst van een toren. Vandaar dat slechts weinig artiesten erin slagen om die subtiele dynamiek volkomen na te schilderen.

Vanop de begane grond op de Oude Korenmarkt kan je rustig deze geleidelijke opgang, geleding per geleding, gadeslaan. De muur onderaan is nog bijzonder massief: haast een onbewerkte steenmassa. Telkens wordt het bovenliggende bouwvolume ingekrompen met een tiental centimeter in de breedte wat op de oppervlakte een verminderend exponentieel effect heeft. Op de geledingen daarboven, zo ook bij de zuidertoren, krijg je voor de eigenlijke torenwand – puur decoratief – tussen de steunberen een vensterstructuur zonder glas. Dat zorgt voor een levendiger, lichter effect. Bij het venster van de hogere geleding krijgen we dankzij de rijkere decoratie al een luchtiger effect. Vanaf de vierde geleding van de noordtoren staat er geen blinde muur meer achter de vensters: ze vormen de galmgaten voor de zware luiklokken. Naarmate de toren hoger reikt, versmalt niet alleen de zware basis met zijn enorme steunberen op de volgende geledingen, de muren worden meer en meer opengewerkt en tegelijkertijd ook decoratiever uitgewerkt. De meest bruuske overgang doet zich voor van de vierde naar de vijfde geleding, dit is van de vierkante basis naar de smallere, achthoekige trommel. Doordat de zijden van de achthoek niet parallel lopen met de zijden van de vierkante basis, oogt de trommel meer cirkelvormig, te meer daar de trommel – frontaal bekeken – twee zijden toont, die door afwezigheid van compacte steenmassa niet als een zijde van een veelhoek waargenomen worden. Elk van de acht zijden bestaat enkel uit twee open vensterstructuren boven elkaar, die de klank van de kleinere beiaardklokken uitlaten. Door de gedraaide plaatsing van de trommel ten opzichte van de vierkante basis komt hij ook vrijer te staan. Hiertoe draagt ook de geaccentueerde doch luchtig opengewerkte balustrade bij omdat ze de aanhechting van beide volumes aan het oog onttrekt. Ondertussen lopen de zware steunberen van de vierkante basis verder uit in de immens hoge, ranke pinakels die als het ware door de balustrade heen schieten. Al is hun aanwezigheid allereerst constructief bedoeld om druk uit te oefenen op de hoeken die de druk van de achthoek moeten opvangen, minstens evenzeer omkransen ze de trommel decoratief. Doordat ze de gehele hoogte van de trommel begeleiden, heb je niet door dat het vierkant cirkelvormig aan het worden is. En met hun doorkijk op de lucht verlenen ze aan de torenbekroning een extra luchtig effect. Het cirkelvormige karakter wordt bevestigd door de balustrade boven op de achthoekige trommel: die krijgt een zestienhoekig uitzicht door de pilasters die elke zijde gelijk verdelen. Ten slotte stijgt de centrale trapkoker op met daarrond kruiselings geplaatste pinakels om helemaal bovenaan te eindigen in een en al beeldhouwwerk. Niet voor niets omschrijft men deze natuurstenen toren als ‘stenen kantwerk’: zo verfijnd sierlijk en zo rijkelijk gedecoreerd zijn de gebeeldhouwde elementen van maaswerk, pinakels en balustraden, die evenredig met de hoogte van de toren in volume toenemen. Eigen aan de beginjaren van de 16de eeuw doet in de gotische architectuur de renaissance zijn intrede als decoratieve vormentaal, wat zich hier op de top – haast onopvallend – vertaalt in halfbogen en getorste achthoekige kolommen. Het is haast onvoorstelbaar hoe zo’n massieve torenbasis een stijgende dynamiek verkrijgt om uiteindelijk op te gaan het ijle: een toren die zich als een immense raket afduwt van de grond, de hemel tegemoet. En zoek alsjeblief geen verborgen symboliek, laat staan magische krachten in het getal 123. De bouwers hebben nooit weet gehad van een hoogte van 123 m, zij rekenden immers in Antwerpse voet en in deze maat wordt het getal 430 benaderd.

De bouw heeft bijna net een eeuw geduurd. De houten kraan die sinds de brand van 1533 in de zuidertoren staat, geeft een beeld van de arbeidsintensieve bouwwijze waarmee de arbeiders balk per balk, steenhoop per steenhoop geduldig naar boven hesen. Ze bestaat uit een rad waar een of twee arbeiders in trappen om ze te doen bewegen. In het midden is er een as met een touw daaraan dat naar de katrol leidt op de bovenste verdieping (van elke bouwfase).

Als officiële voltooiingsdatum geldt de wijding van het torenkruis door Adriaen Aernout, wijbisschop van Kamerijk. Anno 1518. Den 1 september, doen was den toren van Onse Lieve Vrouwe volmaekt, ende alsdoen eerst het cruys op den toren geseth, welcke eerst kersten ghedaen was ende gesalft, ende men danste om dat cruys op die stellagie die daer rondom gemaect was, dat alle mensen sagen. De ‘hoogste’ danspartij ooit in Antwerpen!

De Antwerpenaren treuren er niet om dat de tweede toren nooit dezelfde hoogte mocht bereiken, want daardoor oogt de ene voltooide toren eleganter. Waarom die tweede toren niet voltooid geraakt is, heeft te maken met de stoutmoedige droom van het ‘Nieuwe Werck’.

In een meer dan 500-regelig lofdicht (1723) drukt dichter en monnik Godefridus Bouvaert uit hoezeer de toren en de stad onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn:

Wenzel Hollar, Antverpiensis tvrris ecclesiae cathedralis, 1649 – © TOPA-Documentatiecentrum · Antwerps Kerkelijk Erfgoed

Konst-rijke lieve stad, van duyzend’ uyt-verkoren!
In all’ dat ik bezit is zoo niet eenen Toren;
Die binnen Straetsborg is, die is zoo konstig niet,
‘Schoon hij omtrent zoo hoog, of weinig hooger schiet.
Daer zou Europa door al meer sijn van gesproken.
Waer’ t dat dit konst-juweel was met een kas beloken;
En dat van alle kant’ de toegeloope Liên
Maer eenen keer op ’t Jaer den Toren konden zien.
En had ik geene vrees te maeken groote schulden,
Of was het in mijn macht ik liet hem ‘heel vergulden.
En nog zou ’t wijnig zijn, en ’t goud te slechte stof,
De konst verdient al meer, en eyscht nog meerder lof.
Antwerpen, wat ’er komt, wilt dit Juweel bewaeren,
Wiens bouwen heeft geduert vier min als honderd jaeren,
Laat vallen al dat wilt en agt het voor geen kwaed,
De Stad zal zijn vermaerd, zoolang den Toren staet.

De torenhaan en de luiklokken

De torenhaan op de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal (JV)

Op de top van de kathedraaltoren pronkt de vergulde windhaan, in de eerste plaats windwijzer, maar symbolisch ook als wekker. Samen met de klokken roept hij de gelovigen op om naar de kerk te komen. De oudste stads- en stormklok, Orida (‘de Verschrikkelijke’, 1316) die stamt uit de romaanse kerktoren, is te bewonderen in het Museum Vleeshuis ‘Klank van de Stad’. Van de luiklokken die nog ter plaatse zijn, is Gabriel uit 1459 de oudste. De grootste, Carolus uit 1507, genoemd naar de prins, de latere Karel V, diende als stormklok en luidt thans bij grootse feestelijkheden. In een tijdperk zonder motor waren er om dit bijna zes ton wegend gevaarte te luiden liefst 16 man nodig, verspreid over vier verdiepingen. Wanneer de beiaard speelt, beleef je ondanks het stadsgewoel hoezeer de kathedraal de ziel blijft van haar omgeving.