De onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, een openbaring.
Een bouwgeschiedenis van eeuwen
Naar verluidt zijn de eerste christelijke geloofsverkondigers in de 7de eeuw op bezoek gekomen in de woonkern ter hoogte van de huidige Sint-Michielsstraat. Daar wordt de eerste parochiekerk toegewijd aan Sint-Pieter en Paul. Na de inval van de Noormannen in 836 wordt het herstelde kerkje toegewijd aan Sint-Michiel, de engel die vecht voor de goede zaak en daarom in de krijgshaftige middeleeuwen erg populair is. Aan deze kerk is in de 10de eeuw of iets vroeger – volgens de overlevering door toedoen van markgraaf Godfried van Bouillon op het einde van de 11de eeuw – een groep van twaalf geestelijken, ‘kanunniken’, verbonden: het Sint-Michielskapittel. Hun eerste taak is gezamenlijk in koorIn een kerk met kruisvormig grondplan dat deel van de kerk dat t.o.v. het dwarsschip aan de andere zijde van het schip ligt. In het koor bevindt zich het hoofdaltaar. de getijden bidden, maar al snel noopt hun mondaine levenswijze de bisschopPriester die de leiding heeft van een bisdom. Zie ook aartsbisschop. van Kamerijk – Antwerpen behoort dan tot het bisdom Kamerijk (het huidige Cambrai in Noord-Frankrijk) – om orde op zaken te stellen. Hiervoor doet hij beroep op de Rijnlander Norbertus, de stichter van de norbertijnenEen lid van een religieuze orde die in 1220 werd gesticht door de Heilige Norbertus in Prémontré (Noord-Frankrijk). Vandaar dat de officiële benaming voor norbertijn is: reguliere kanunnik van de Orde van Prémontré. In Antwerpen was de Sint-Michielsabdij een norbertijnenabdij., die in 1124 naar Antwerpen komt en de kanunnikenIemand die samen met andere kanunniken verbonden is aan een kathedraal of collegiale kerk en als voornaamste taak heeft, in te staan voor het koorgebed. ertoe aanzet om een regelmatiger leven te leiden in een hechter gemeenschapsverband. Vier van hen gaan hierop in en stichten de abdijEen geheel van gebouwen dat gebruikt wordt door monniken of monialen. Enkel cisterciënzers, benedictijnen, norbertijnen en trappisten, alsook hun vrouwelijke tegenhangers, hebben abdijen. Een abdij streeft ernaar om zelfvoorzienend te zijn. van de norbertijner kanunniken of ‘koorheren’. Aldus wordt de eerste parochiekerk een kloosterkerk. Uit deze, later zo beroemde, Sint-Michielsabdij, zijn de abdijen van Averbode, Tongerlo en Middelburg gesticht. De acht overige kanunniken verkiezen hun vrijer statuut en verhuizen naar de omgeving van een acht meter brede, vroeg-romaanse zaalkapel, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw (eerste helft 11de eeuw), waaraan ook het kapittelAlle kanunniken die verbonden zijn aan een kathedraal of een andere belangrijke kerk, die men dan kapittelkerk of collegiale kerk noemt. In een klooster of abdij is dit ook de vergadering van de religieuzen, in een kapittelzaal, ‘met stem in het kapittel’. voortaan zijn naam ontleent.
Zo wordt deze kapelEen kleine kerk die geen parochiekerk is. Zij kan deel uitmaken van een groter geheel zoals een ziekenhuis, school of godshuis of op zichzelf staan.
Een afgesloten deel van een kerk met een eigen altaar.
in 1124 verheven tot kapittelkerkEen kerk die geen kathedraal is maar wel een college (d.i. een groep) van kanunniken heeft om het koorgebed te verzorgen. en tot de nieuwe parochiekerk van Antwerpen, centraal gelegen tussen de genoemde woonkern van Sint-Michiel en de oude nederzetting rond het Steen. Nieuwbouw dringt zich op en de kapel wordt vervangen door een heuse romaanse kerk, waarvan de verrassend ruime omvang aan het licht is gekomen bij het archeologische opzoekingswerk in de jaren 1970–1990. Het bedehuis was 80 m lang en de vorm kan het best vergeleken worden met deze van de Sankta Maria im Kapitol in Keulen. Het driebeukige schipHet achterste gedeelte van de kerk voorbehouden voor de kerkgangers. Het schip loopt tot aan het dwarsschip. kwam qua breedte overeen met de huidige middenbeukDe ruimte tussen de twee middelste reeksen pijlers van het schip., de binnenste en deels de middelste zijbeukenDe ruimte tussen een reeks pijlers van de middenbeuk en een reeks pijlers links of rechts ervan, of de ruimte tussen een reeks pijlers en de buitenmuur.. De klaverbladvormige oostpartij met een volledige omgang had een breedte van liefst 42 m.
Door het toenemend belang van de dagelijkse misDe liturgische viering waarin de eucharistie centraal staat. Ze bestaat uit twee grote delen: de woorddienst en de tafeldienst. De woorddienst omvat gebeden om ontferming, de Bijbellezingen en de homilie. De tafeldienst begint met de offerande, waarbij brood en wijn op het altaar worden geplaatst. Dan volgt het grote dankgebed, waarin de lof van God wordt gezongen en waarin de consecratie plaatsvindt. Vaste onderdelen zijn ook het bidden van het Onzevader en een vredeswens en zo kan men op een symbolische manier aan tafel gaan met Jezus tijdens de communie. De mis eindigt met een wegzending (het Latijnse missa, waarvan ‘mis’ is afgeleid): de opdracht om in dezelfde geest de wereld in te stappen. – omwille van het beoogde ‘effect’ voor de hemelse zaligheid – werd deze meer en meer geïndividualiseerd: elke celebrerende priesterIn de Rooms-Katholieke Kerk is de priester een ongehuwde man die door de bisschop tot priester is gewijd, waardoor hij het recht heeft om de zes andere sacramenten toe te dienen: het doopsel, het vormsel, de biecht, de eucharistie, het huwelijk en de ziekenzalving. ‘zijn’ mis, met gelovigen die voor een bepaalde devotie in een aparte broederschap verenigd zijn, en dit aan een apart altaarHet altaar is het centrale meubel in de Eucharistie. In oorsprong is een altaar een offertafel. Dit past in de theologische visie dat Jezus zichzelf geofferd heeft, door zijn kruisdood, om de mensheid te verlossen, zoals dit symbolisch wordt uitgebeeld op het schilderij “Het Lam Gods” van de gebroeders Van Eyck. In de huidige tijd wordt het altaar dikwijls omschreven als “de tafel van de Heer”. Hierbij verwijst het altaar naar de tafel waaraan Jezus en zijn leerlingen zich bevonden bij de instelling van de Eucharistie tijdens het Laatste Avondmaal. Net zoals Jezus en zijn leerlingen toen, verzamelen de priester en de gelovigen zich rond deze tafel met brood en wijn.. Zo stijgt het aantal kapelanieën: vrome stichtingen die voorzien voor het onderhoud van een devotiealtaar en bijhorende kapel, met inbegrip van een leefloon voor de dienstdoende priester of ‘kapelaan’. Zo wordt de kerk voor de belangrijke Mariadevotie in 1294 uitgebreid met ‘nieuwbouw’ (novum opus), wat erop wijst dat de gotische stijl zich met minstens een aangebouwde kapel al op het romaanse bouwwerk geënt heeft, lang voor dat de nieuwe kerk in die stijl werd aangevat. Spijtig genoeg is geen enkele afbeelding van deze kerk tot ons gekomen. Ook al zou het zegel van landdeken Lambertus de Rode, anno 1389, de voornaamste kerk van zijn territorium vertegenwoordigen, dan blijft de vraag in hoeverre deze rudimentaire voorstelling (2,9 x 4,4 cm) met een gotische torenspits op elke transeptarm van een romaans kerkgebouw – ofschoon niet onmogelijk – aan de realiteit van dat moment beantwoordt.
Onder druk van het groeiende aantal kapelaniestichtingen gaat men over tot totale nieuwbouw. Die gebeurt ook in de ‘nieuwe stijl’, later ‘gotiek’ genoemd. Men begint in 1352 in het oosten met de bouw van het koor, de belangrijkste ruimte voor het dagelijkse getijdengebedHet dagelijkse officiële publieke gebed in de Rooms-Katholieke Kerk. Op 5 [vóór het Tweede Vaticaans Concilie 8] momenten gespreid over de dag [en de nacht] wordt in abdijen, kloosters en kapittelkerken samengekomen om deze gebeden te bidden en te zingen. van de kanunniken. Bij gebrek aan archieven is een accurate datering uitgesloten. Enkel voor de overwelving van het koor zijn twee exacte data bekend: 1387 en 1391, het jaar dat men de afwerking van het koor kan aanvatten met de plaatsing van een glasraam. Samen met de bouw van de kooromgangWandelgang rond het hoogkoor, waarop eventueel koorkapellen en kranskapellen uitgeven., straal- en koorkapellenEen kapel aan de rechte zijwanden van het koor. duurt de hele onderneming ongeveer 60 jaar, met als bouwmeester onder meer Jacob van Thienen (voor 1396–1403 ?), tevens verbonden aan de bouwloods van de Brusselse Sint-Goedelekerk. Ondertussen gaat het kerkelijk leven gewoon verder in het romaanse schip.
Ondertussen heeft de loop van de Schelde een serieuze bocht gemaakt: een belangrijke wending ook voor de verdere geschiedenis van de Antwerpse haven en voor de bouw van deze kerk. De rivier zoekt zijn weg naar de Noordzee niet langer enkel via de Oosterschelde, maar door de nieuwe zogenaamde Westerschelde, en dus komt Antwerpen dichter bij de zee te liggen. Maar de zee komt zelf ook dichter bij Antwerpen, wat zich vooral laat voelen bij springtij, waardoor ook de kerk meer dan eens onder water komt te staan.
Doordat het geplande kerkschip met zijn zes diepe traveeën langer is dan de romaanse kerk, komen de westertorens van de nieuwe kerk buiten de bestaande kerk te liggen, wat toelaat om eerst deze immense tijdrovende bouwwerken uit te voeren en de oude kerk wat langer overeind te laten voor verder gebruik.
Vooraleer de torens te funderen, wordt ca. 1420 het terrein van de kerk ‘gehoocht met eerden omtrent dry voeten’ om het wassende water tegen te gaan. In 1420 en 1430 worden ten westen van het romaanse kerkschip, op voormalige kerkhofgrond, onder leiding van Peeter Appelmans de grondvesten gelegd van respectievelijk de noorder- en de zuidertoren, waardoor de lengte van het kruisvormige grondplan definitief vastligt. Vermits ze beide als hoektorens zijn opgevat, is daarmee ook de breedte van de kerk aangegeven, die bestaat uit een middenbeuk met aan weerszijden dubbele zijbeuken.
Terwijl de traptoren van de noordelijke belforttoren op de straat uitgeeft, is de zuidertoren enkel via de kerk te bereiken. Omdat van een trap mag verwacht worden dat hij feilloos aansluit op de deuropening van elke verdieping, te beginnen op de begane grond, moet de trap(toren) van de zuidertoren blijkbaar al snel ca. 1432 uitgegaan zijn van het huidige vloerniveau in het schip en in de kooromgang. Het opgehoogde vloerniveau in de kooromgang heeft tot gevolg dat het voetstuk van de pijlers daar volledig onder de vloer verdween, waardoor het verticale elan van de gotiek er deerlijk beknot werd.
Aangezien het aantal kapelaniestichtingen maar blijft toenemen en nu ook meer en meer de financieel krachtige ambachten en gilden vragende partij worden voor een eigen altaar, voelt men zich nog voor de bouw van het kerkschip aan te vatten, genoodzaakt om het grondplan uit te breiden. In de lengte kan niet meer, omdat de torens daar al in aanbouw zijn. Dus voegt men er in de breedte een vijfde en een zesde zijbeuk aan toe. Omdat de uiterste zuidbeuk bedoeld is als parochiekerk, is hij ook zo breed als de middenbeuk, wat de totale breedte van het schip hoogst uitzonderlijk opvoert tot 53,60 m. Onder leiding van Everaert Spoorwater bouwt men bijna gelijktijdig de vier westelijke traveeën van de uiterste zuidbeuk (1455–1469) en van de noordbeuk (voltooid ca. 1465). Door eerst deze uiterste zijbeuken op te trekken blijkt het oppervlak van het romaanse schip zich comfortabel te midden van vier zones van de nieuwe gotische kerk te bevinden. Ligt het dan niet voor de hand om van deze opportuniteit te profiteren en het oude kerkschip in te bouwen om het zo lang mogelijk te benutten? Alleszins is er in 1469 nog sprake van de afbraak van ‘den ouden muer’ aan de noordzijde van het romaanse schip.
Voor de uitbouw van de uiterste noordbeuk, onder leiding van Herman de Waghemaker, slecht men vanaf ca. 1478 het laatste interieurrestant van de vorige kerk, namelijk de aangebouwde gotische ‘Onser Vrouwen capelle’ uit 1294, die onmiddellijk in 1481–1482 vervangen wordt door de nieuwe Mariakapel in de meest oostelijke traveeDe ruimte tussen twee steunpunten (muur of pijlers) in de lengterichting van het schip, het dwarsschip, het koor of een beuk.. In de aanpalende travee krijgt de broederschap van het Heilig Kruis een onderkomen, ofschoon die volgens de gebruikelijke symboliek aan de zuidkant hoort.
De beide westertorens worden samen opgetrokken tot aan de galmgaten. In 1475 worden de werken aan de zuidertoren stilgelegd en vijf jaar later, na voltooiing van de noodzakelijke klokkenverdieping, worden ook die aan de noordertoren gestaakt om zich te concentreren op de werken aan de middenbeuk (1471–1487). De inkomsten hebben immers te lijden onder de oprichting in 1477 van de zelfstandige parochies van Sint-Joris, Sint-Jacob en Sint-Walburgis waardoor de Onze-Lieve-Vrouwekerk heel wat parochianen verliest. Dit wordt geleidelijk aan gecompenseerd door de bloei van de Antwerpse haven, die een toestroom van inwijkelingen en van buitenlandse handelaars teweegbrengt. De bouw van de eigenlijke kerk vordert gestaag. Maar er komt ook steun van onverwachte hoek: Vanaf het laatste kwart van de 15de eeuw geeft de devotie tot ‘Onze-Lieve-Vrouw-op-het-Staaksken’ aanleiding tot meerdere legenden die bijdragen tot een succes dat voelbaar is in klinkende munt(en).
Eens de nieuwe klokkentoren voltooid, kan men vanaf 1482 beginnen met de sloop van het laatste restant van de romaanse kerk: de noordertoren, tot dan toe het belfort van Antwerpen. Deze klus verklaart waarom de bouw van de noorderdwarsbeuk (1487–1495) trager op gang komt dan die van de zuiderdwarsbeuk (1481–1492). Bovendien moet door de uitbreiding van de kerk tot zeven beukenIn de lengte is het schip [in uitzonderlijke gevallen ook het dwarsschip] van de kerk opgedeeld in beuken. Een beuk is de ruimte tussen twee reeksen pijlers of tussen een reeks pijlers en de buitenmuur. Elke beuk is opgedeeld in traveeën. – zo men het kruisvormige grondplan wil behouden – ook elke dwarsbeukHet dwarsschip vormt a.h.w. de dwarsbalk van het kruisvormige grondplan. Het dwarsschip bestaat uit twee kruisbeuken of dwarsbeuken, die elk links en rechts een uitsprong vormen t.o.v. het schip. Synoniem Transept. een travee meer krijgen dan gepland. Daarom moet men voor de fundering van de gevel van de noorderdwarsbeuk extra bouwgrond verwerven, wat de bocht in de zuidelijke rooilijn van de Lijnwaadmarkt en de Blauwmoezelstraat verklaart. De aanpalende Jeruzalemkapel (1494–1500) wordt in 1513 in gebruik genomen door de Besnijdenisgilde. Naast de zuidelijke kooromgang wordt een reeks dienstgebouwen opgetrokken, waaronder twee sacristieën en de kapittelbibliotheek (1482–1487).
Bij wijze van erkentelijkheid voor de aflaat die hij het jaar ervoor aan de kerk geschonken heeft, krijgt paus Julius ii zijn wapenschild op de gewelfsleutel die in 1508 tussen de beide torens geplaatst wordt. Na een kwarteeuw te hebben stilgelegen, worden vanaf 1502 de werken aan de prestigieuze noordertoren hervat. In dat jaar volgt Dominicus de Waghemaker zijn overleden vader als bouwmeester op, hem komt het toe ‘den torre volmaict’ te hebben. Reeds na vijf jaar volgt de oplevering van de achthoekige trommel. In 1518 wordt de noordertoren bekroond en wordt het kruis gewijd.
Eens de noordertoren voltooid, zou men verwachten dat de kerkfabriekEen officiële instelling die de materiële middelen beheert die nodig zijn voor de uitoefening van de eredienst in een parochie. Concreet betekent dit dat zij instaat voor de (ver)bouw(ing) en het onderhoud van het kerkgebouw, de aankoop van liturgische gewaden en voorwerpen, het betalen van lonen van de organist en eventueel personeel, … De kerkfabriek heeft inkomsten uit misintenties, speciale vieringen (m.n. huwelijken en uitvaarten), een deel van de collecte en eventueel uit pacht- en huurgelden van onroerend goed. van de zuidertoren een volwaardige tweelingtoren maakt, maar dat is buiten de ‘gouden eeuw’ gerekend. De hoogconjunctuur van de Antwerpse haven is mee te danken aan Maximiliaan van Oostenrijk, die in 1482 privilegies verleend had ten koste van Brugge. Dankzij hun economisch succes groeien binnen een ambacht tal van ondergeschikte beroepsafdelingen of ‘naties’ uit tot een eigen zelfstandig ambacht. Niet alleen profileren ambachten en gilden zich met een eigen gildehuis op de Grote Markt, de rijksten beschikken over een eigen sociaal dienstencentrum of ‘godshuis’ voor leden die zichzelf nog moeilijk kunnen behelpen. Maar alle, zonder onderscheid, zijn gehecht aan een eigen altaar – bij voorkeur in de hoofdkerk – en zo klimt het aantal altaren in de Onze-Lieve-Vrouwekerk op tot maar liefst 57 ! Omdat ook de nieuwelingen zich met een eigen altaar wensen te profileren is men aan de zoveelste verruiming van de kerk toe, ditmaal ook in de lengte. Hiervoor voorzag men een gedeeltelijke afbraak van de bestaande kooromgang, straalkapellen en de zuidelijke koorkapellen.
Door toevoeging van een rij pijlers zou het huidige, overwelfde koor in twee beuken opgedeeld worden, net als de huidige, toen nog niet overwelfde middenbeuk, kwestie van extra rij staanplaatsen voor altaren te creëren. De huidige hoofdbeuk zou aldus gedegradeerd worden tot zijbeuken. De nieuwe middenbeuk zou immense afmetingen aannemen, al is het niet duidelijk hoe de opstand ervan zou uitzien. Logischerwijze zouden dan alle vijf noordbeuken aan de zuidkant gekopieerd worden. Het resultaat zou alle records verbreken: een kerk met elf beuken! De pijlers van het huidige koor zouden dan een nieuwe, dubbele kooromgang scheppen rond een immens koor, met kranskapellenEen kapel aan de gebogen achterwand van het koor. In de symboliek van het kruisvormige grondplan, waarbij het koor voor het hoofd van de gekruisigde Jezus staat, vormen deze kapellen a.h.w. een stralenkrans rond dit hoofd. Vandaar dat ze soms ook ‘straalkapellen’ worden genoemd. die meer iets zouden weg hebben van mini-kerkjes. Megalomaan, nooit gezien!
De ambitie van de Antwerpenaren inzake kerkbouw kende blijkbaar geen grenzen. Volgens dit megalomane plan van Dominicus de Waghemaker en Rombout ii Keldermans zou de oppervlakte van de huidige kerk minstens verdubbelen. Wou men een symmetrische voorgevel behouden, dan moest de nieuwe tweelingtoren zuidwaarts opschuiven. Dit is de reden waarom de voltooiing van de huidige zuidertoren achterhaald was. Ook het project van de achthoekige vieringlantaarn of -toren, aangevat in 1497–1498, werd in 1521 gestaakt omdat de geplande, bredere middenbeuk van het ‘Nieuwe Werck’ zou voorzien worden van een aangepaste vieringconstructie.
De noordertoren is amper voltooid of dit stoutmoedige ‘Nieuwe Werck’ wordt aangevat – niet op initiatief van hoge kerkelijke of burgerlijke instanties, maar onder druk van de ambitieuze ambachten en gilden. De eer om voor een dergelijke prestigieuze onderneming de eerste steen te leggen, is voorbehouden aan keizer Karel V, op 15 juli 1521. Trouw aan de traditie begint men in het oosten met de bouw van het nieuwe koor en de kooromgang. Op twaalf jaar tijd zijn de volledige buitenmuur van krans- en koorkapellen en minstens elf pijlers opgetrokken tot een hoogte die varieert van vijf tot zeven meter.
Maar dan valt in de nacht van 5 op 6 oktober 1533 door een rampzalige brand de megalomane droom in het water. Het vuur van een slecht gedoofde kaars aan het Sint-Gummarusaltaar van de houtbewerkers grijpt alom om zich heen via de daken. ‘Kleine gensters ontsteken grote kerken’, aldus rederijker Cornelis Crul, die aan deze ramp een merkwaardig jaardicht wijdt. De dakspanten van de nog niet overwelfde middenbeuk storten naar beneden tot bij de prachtige, laatgotische retabelsGeschilderde en/of gebeeldhouwde achterwand van een altaar dat tegen een wand of pijler is geplaatst. Onder het retabel is er soms een predella.. De brand van Europa’s meest beroemde kerk is groot nieuws dat als een lopend vuurtje door Europa gaat. Te midden van menig spanningsveld bericht Desiderius Erasmus in Freiburg al snel aan zijn vriend, de Antwerpse kanunnik Conrad Goclenius, onheilspellend over deze ramp als een voorteken dat mij schrik aanjaagt.
Omdat het onmiddellijke herstel van de bestaande kerk voorrang krijgt, wordt het ‘Nieuwe Werck’ voorlopig stopgezet. De zwaar geschonden pijlers van de middenbeuk krijgen hun fraaie natuurstenen mantel niet meer terug, maar worden enkel bepleisterd, een oplossing die niet enkel te wijten is aan een snelle of goedkopere aanpak, maar minstens evenzeer beantwoordt aan de renaissancistische voorkeur voor ronde zuilen. Nog geen jaar later, in 1534, plant men de meiboom op de huidige, houten lantaarn van de viering, eveneens in renaissancestijl, die mogelijk slechts als een snelle, voorlopige
oplossing was bedoeld in afwachting van de verderzetting van het ‘Nieuwe Werck’. Ook de afwezigheid van plannen voor de overwelving van middenbeuk en transept wijst daarop. Toch duurt het niet lang of de grootse plannen voor het megalomane bouwproject worden definitief opgeborgen.
De aanzet van de geplande koorpartij bepaalt nog steeds het tracé van de straten Lijnwaadmarkt, Melkmarkt, Sint-Pietersstraat en de Groenplaats. Om de bouwinvestering zo goed als mogelijk rendabel te maken, bouwt de kerkfabriek ongeveer dertig huisjes tegen de nieuwe buitenmuur aan, vaak voorzien van een winkelpui. Hierdoor geraakt hij onttrokken aan het zicht vanaf de straat. Om de afgesloten ruimte binnen de hoge muur zo optimaal mogelijk te gebruiken, trekt men het niveau op. Deels worden de pijlers gebruikt als aanzet voor de benedenverdiepingen van het ‘papenhuis’ met bibliotheek, dat aan de zuidkant boven de muur uitziet op het Groene Kerkhof (de huidige Groenplaats): kwestie van zoveel mogelijk daglicht te kunnen aanwenden. De ruimte tussen de overige pijlers wordt onder zand bedolven. Vandaar dat de kunstmatige heuvel die nu de tuin vormt van de pastorie, tot aan het Frans Bewind gekend was als ‘het Papenhof’.
Naar aanleiding van de heraanleg van de tuin voor de nieuw aangekochte pastorie, in 1851, tekent stadsarchivaris Pierre Genard elf pijlers op: het zogenaamde elfpijlerplan. Minstens zo spectaculair is de vondst bij de afbraak van het huis Lijnwaadmarkt nr. 20 in 1881: de gedenksteen van de eerstesteenlegging door keizer Karel v. Deze unieke getuigenis van het Nieuwe Werck werd door de kerkfabriek toevertrouwd aan het Oudheidkundig Museum van Antwerpen, maar blijkt ondertussen – helaas – spoorloos.
Dankzij de rioleringswerken in 2012 zijn op de binnenplaats van de kapittelkamer nog funderingsaanzetten van drie bundelpijlers aan het licht gekomen. Hun positie blijft aanwijsbaar dankzij het patroon van het vernieuwde kasseiplaveisel.
Twee kleurrijke glasramen in de middenbeuk getuigen van de veerkracht na de brand. Beide zijn te danken aan vermogende buitenlandse families die zich in Antwerpen gevestigd hadden. De Aanbidding der Wijzen is geschonken door de familie Dassa-Rockox, De bekering van Saulus (tot Paulus) door de steenrijke bankiersfamilie Fugger, wier residentie op de Steenhouwersvest gemarkeerd werd door de hoogste pagaddertoren van de stad. Het prestige van de grootse kerk mag dan niet verder toenemen door uitbreiding, ze krijgt een hogere hiërarchische titel, want door de oprichting van het gelijknamige bisdom in 1559 wordt de Antwerpse hoofdkerk als vanzelfsprekend uitverkoren voor de bisschopszetel. Dan wordt ze de ‘kathedraal’ van Antwerpen.
Deze bestuurlijke reorganisatie heeft echter weinig impact op de protesterende organisatoren van de ‘Beeldenstorm’, die hier in 1566 afgrijselijk huishoudt. Een vernielzucht raast over het land als een ontlading van vijandige gevoelens tegen de Katholieke Kerk. In Antwerpen gebeurt dit – overigens goed georkestreerd – toevallig rond het patroonsfeest van 15 augustus met zijn Mariaprocessie. Tal van Antwerpse retabels – waar velen ons om zouden benijden – worden kort en klein geslagen. Zelfs de kinderen mogen delen in de pret: Oock hebben de ketters gansch bedorven ende te niet gedaen de schoon sanckboecken … met noch drie schoon orgelen, ende de kinders liepen met de pypen al blasende achter straten, die sy malcander om spellen vercochten. Onmiddellijk nadien wordt er werk gemaakt van het herstel der altaren.
De tweede antibeeldencampagne, vijftien jaar later, gebeurt op last van de nieuwe eigenaars van de kerk. Vanuit hun machtspositie in het Antwerpse stadsbestuur verbieden de calvinisten in 1581, na twee jaar verdraagzaamheid, de katholieke godsdienstuitoefening en slaan de kerken geheel aan. Getrouw aan de sobere vorm van hun geloofsbeleving bevelen zij de kerk te zuiveren van ‘papistisch’ meubilair en de altaren te ‘ruimen’. Meerdere gilden en ambachten weten het kostbare retabel in veiligheid te brengen. Na deze drievoudige kaalslag rest er van de grootste schatkamer van laatgotische kunst in de Nederlanden enkel nog het architecturale kader.
Vier jaar wordt het ‘Avondmaal’ in het koor gevierd, totdat Alexander Farnese in 1585 de stad opnieuw onder de wettige Spaanse vlag brengt, het katholicisme in ere herstelt, en het daarbij aan de protestanten opdringt. De retabels worden teruggeplaatst of weldra vervangen door nieuwe in de geest van de Contrareformatie. Op twintig jaar tijd slagen de meeste broederschappen, ambachten en gilden erin hun altaar weer op te smukken met hetzij een heus geschilderde triptiek of een enkelvoudig altaarstuk. Hiervoor kunnen zij terecht bij een resem maniëristische kunstenaars van formaat: Otto van Veen, Maarten de Vos, Frans i Francken. Zij die hier door omstandigheden mee wachten, zoals de kolveniersgilde (1611) en het kapittel (1625), kunnen een beroep doen op het talent van Pieter Paul Rubens. Ook enkele families bestellen bij hem een epitaaftriptiek. De artistieke trend uit Italie dicteert vervolgens de luiken van de triptieken af te nemen en de altaren om te vormen tot een bij voorkeur marmeren portiekaltaar. Meer en meer verschuift het accent in de barok naar de driedimensionale kunst, hetzij in hout gesneden kerkmeubilair, of in marmer gebeeldhouwde funeraire monumenten. Het rijke barokke decor van de kathedraalDe hoofdkerk van een bisdom, waar de zetel van de bisschop staat. in de 17de eeuw laat zich nog steeds bewonderen in tientallen schilderijen van kerkinterieurs, waar vaak de naam van Pieter i Neefs aan verbonden is.
In 1614, ten tijde van de aartshertogen, wordt dan eindelijk de middenbeuk overwelfd en vervolgens ook de noorderdwarsbeuk. Op de sluitstenen prijken de gebeeldhouwde schilden van het Kapittel, van het Hertogdom Brabant, van het Markgraafschap, van de Stad, van de Infante en Aartshertogin Isabella en van Aartshertog Albrecht. De noorderdwarsbeuk wordt afgewerkt met de plaatsing van het statige glasraam in de voorgevel (Cornelis Cussers naar een ontwerp van Jan Baptist Van der Veken, 1616). Een jaar eerder kwamen er ook al glasramen in de oostelijke wand onder meer het raam ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, dat eveneens de beide vorsten huldigt.
Het einde van de 18de eeuw betekent nieuwe rampspoed, ditmaal in naam van de Verlichting, te beginnen met de kerkelijke bemoeienissen van keizer Jozef ii van Oostenrijk. Hij verbiedt onder meer in 1784 om nog te begraven in kerken en in steden: een drastische wijziging in het gebruik van de kerk en het aanpalende kerkhof. Een andere ingrijpende wet van de ‘keizer-koster’ is in 1786 de afschaffing van de broederschappen.
Bij hun verovering voeren de Fransen in 1794 alleen al uit Antwerpen enkele tientallen schilderijen als oorlogsschatting naar Parijs. Ook de kathedraal wordt zijn beroemdste Rubensen ontnomen. Door de Franse revolutionaire wetgeving in 1797 wordt de kerk nationaal goed, en wordt haar kapittel afgeschaft. De voornaamste schilderijen krijgen een museale bestemming in de École Centrale van Antwerpen. Vervolgens wordt de hele inboedel openbaar verkocht. Er dreigt zelfs gehele afbraak! Stadsbouwmeester Jan Blom wordt gelast om de plannen en het bestek daartoe op te maken. Omdat de kerkmeesterskamer als administratief kantoor blijft functioneren is ze de enige ruimte van de kathedraal die haar inrichting integraal behoudt, waaronder De geboorte van Christus door Maarten de Vos (1577). Het originele schouwstuk Landschap met de rust tijdens de vlucht naar Egypte door Joos de Momper en Hendrik van Balen (ca. 1620–1630) met de zorgzame Jozef die proviand aanvoert voor Maria en het Kind, mag misschien allegorisch geïnterpreteerd worden voor de kerkfabriek die ‘als een goede huisvader’ instaat voor de materiele zorg van de kerk.
Al snel na de machtsovername in Parijs sluit Napoleon een concordaat met paus Pius VII. Hierop vooruitlopend wordt de hoofdkerk van Antwerpen begin 1800 teruggegeven aan de eredienst: een heropening als parochiekerk, maar niet langer als kapittelkerk, noch als bisschopskerk, want door de opheffing van het bisdom Antwerpen verliest ze haar titel van kathedraal. Het puin dient geruimd en de opgebroken vloer heraangelegd. Voor het nodige herstel krijgt de kerkfabriek van Napoleon zelfs een dotatie van 15.000 Franse frank. Dankzij prefect Charles d’Herbouville vindt al gauw menig kunstwerk uit het museum zijn weg terug naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De eerste ingreep van Jan Blom in het kerkinterieur behelst het herstel van de gotische profilering van de pijlers – zij het in goedkoop stucwerk – is toch een eerste stap naar de herontdekking van de gotiek.
Bij de herinrichting van de lege kerk na 1801 wordt in een eerste fase meubilair aangekocht afkomstig van door de Fransen afgeschafte kloostersGebouwencomplex waarin leden van een religieuze orde samenleven. Zij volgen daarbij de regel van hun stichter. De oudste kloosterordes zijn de kartuizers, dominicanen, franciscanen, augustijnen en hun vrouwelijke tegenhanger. Let wel: benedictijnen, norbertijnen, cisterciënzers, trappisten en hun vrouwelijke tegenhangers wonen in een abdij; jezuïeten in een huis.. Deze zijaltaren, communiebankenEen lage afsluiting van het koor of een kapel, in de vorm van een lange knielbank. Vóór het Tweede Vaticaans Concilie gold het gebruik dat men de communie geknield op deze bank ontving., preekstoelEen kerkmeubel, dat nu meestal in onbruik is geraakt en dat bestaat uit een verhoog vanwaar de predikant de kerkgangers toesprak. Meestal staat een preekstoel in het midden aan de zuidzijde van de kerk. en biechtstoelenEen meubel dat speciaal werd ontworpen om het sacrament van de biecht te vergemakkelijken, m.n. door te vermijden dat biechtvader en biechteling oog in oog met elkaar zouden staan. Links en rechts zijn knielbanken voor biechtelingen; in het midden is een hokje waarin de biechtvader zit. Beiden zijn van elkaar gescheiden door een wand waarin een rasterwerk is aangebracht zodat de biechtvader de biechteling wel kan horen, maar niet zien. zijn alle in barokstijl. Al heel snel na de Slag bij Waterloo, op 5 december 1815, keren de schilderijen uit Parijs onder klokkengelui weer in Antwerpen terug. Het duurt dan nog enkele maanden voor de Rubensen opnieuw in de kerk te bewonderen zijn. Deels met recuperatiematerialen worden de zijaltaren van de Mariakapel en van de Venerabelkapel (1824–1825) weer in de traditionele barokstijl opgetrokken. Ondertussen is er een opdracht gerealiseerd in classicistische stijl: het hoofdaltaar door Jan Blom (1822–1824).
Vanaf het midden van de 19de eeuw zorgt het reveil van de gotiek voor een heuse neogotische aankleding met tientallen glasramen, het monumentale koorgestoelteGeheel van koorbanken., de zijaltaren in de koor- en straalkapellen, het doksaalEen (meestal versierde) wand die het koor of hoogkoor afscheidt van het dwarsschip en het schip. Hierdoor wordt het hoogkoor a.h.w. een afgesloten kapel binnen de kerk. Op het doksaal bevindt zich meestal het triomfkruis en soms ook een orgel. In Antwerpen heeft de Sint-Jacobskerk nog een dergelijk doksaal en wat verderaf, in Lier, de Sint-Gummaruskerk. Ook het brede balkon boven de ingang van een kerk, waarop meestal het orgel staat, noemen we doksaal of oksaal. en de beide tochtportalen. Vooral nieuwe devoties krijgen in de immense kerkruimte een eigen kapel met een neogotisch altaar, zoals het Heilig Hart (van Jezus) in 1844, populaire heiligen zoals Sint-Antonius van Padua, of pas zalig- of heilig-verklaarden.
Geen van beide wereldoorlogen berokkent de kerk ernstige schade. De kostbaarste schilderijen worden in 1914 naar het KMSKA overgebracht. In de Tweede Wereldoorlog worden ze opgeslagen in bunkers ter plaatse in de kerk. Na de Eerste Wereldoorlog wordt in 1924 de laatste koorkapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Vrede.
In 1961 wordt Antwerpen opnieuw een zelfstandig bisdom. Hierdoor krijgt de hoofdkerk haar titel van kathedraal weer en dus ook een bisschopsstoel (‘cathedra’). In die nieuwe hoedanigheid ressorteert ze onder de Provincie Antwerpen in plaats van onder de Stad Antwerpen. De Provincie besluit tot een algehele restauratie: een gigantisch project, zowel door de geweldige omvang en de complexiteit van het monument, als door tal van verrassingen die de geschiedenis in petto heeft gehouden. Er zijn drie fasen: het schip (1973–1983), het koor en het transept (1986–1993) en de koor- en straalkapellen (1993–2014).
De restauratie van de hoofd- en zijbeuken (1973–1983) geschiedt vanuit de toen gangbare esthetische opvatting, namelijk bij voorkeur blanke, naakte steen. Doordat bij het afkappen van de bepleistering van de pijlers in de middenbeuk duidelijk wordt hoe zwaar hun natuurstenen mantel door de brand van 1533 geschonden is, moet deze bij alle pijlers grotendeels vernieuwd worden. Het esthetisch accent van deze restauratiefilosofie heeft ook een keerzijde: op agressieve wijze is de 15de- en 16de-eeuwse polychromieschildering op gewelfribben en gewelfsleutels reddeloos weggestraald.
Bij de tweede fase van koor en dwarsbeuk (1986–1993) vertrekt men vanuit een historische benadering. Men ziet de kerk als een geheel waar de verschillende stijlperioden in moeten verwerkt zijn, inclusief de neogotiek, die tot dan toe meewarig werd bekeken. Opvallend hierbij is niet alleen het respect voor het verleden, zoals dat al sinds de romantiek toeneemt, maar nu ook het respect voor de toekomst. Omdat het niet evident is welke van de soms 32 verflagen best afgenomen worden en welke moeten behouden blijven, opteert men voor een extra witte verflaag die voorlopig alle lagen esthetisch beschermt totdat men over meer geavanceerde technieken beschikt die toelaten de interessantste verflagen in beeld te brengen. Een redenering, zo kan je stellen, die parallel loopt met onze ecologische zorg voor de toekomst. Dit historisch accent resulteert ook in de bouw van een archeologische crypteIn oorsprong een ondergrondse grafkapel waarin de relieken van de heilige aan wie de kerk is toegewijd, werden bewaard en vereerd. De crypte bevindt zich doorgaans onder het koor en heeft in een bedevaartkerk meestal twee trappen die ernaartoe leiden. Zo kon men gemakkelijk de toevloed van bedevaarders organiseren: zij gingen via één trap naar beneden en via de andere weer naar boven. onder het koor, met fragmenten van de romaanse kerk in situ en enkele beschilderde grafkelders.
De derde fase van de restauratiewerken (1993–2014) onder leiding van architect Rutger Steenmeijer behelst onder meer de kooromgang en de aanpalende kapellen, waarbij men opteert voor de heropfrissing van de voornamelijk neogotische polychrome wand- en gewelfschilderingen. De buitenrestauratie toont vooral aan de koorpartij een betoverende, witstenen sierarchitectuur. Die valt des te beter te bewonderen vanuit de tuin van de kathedraal. Als plek van het ‘Nieuwe Werck’ is die tuin sinds 2014 beschermd als waardevolle archeologische zone, om te getuigen van een onvoltooide droom …
- Onze-Lieve-Vrouwekathedraal
- Geschiedenis & Beschrijving
- Voorwoord
- Inleiding
- De historische context
- Een bouwgeschiedenis van eeuwen
- Een kathedraal staat nooit alleen
- De Onze-Lieve-Vrouwetoren
- Het hoofdportaal
- De ruimtewerking
- De Tenhemelopneming (C.Schut)
- De Kruisoprichting (PP.Rubens)
- De Kruisafneming (PP.Rubens)
- De Verrijzenis (PP.Rubens)
- De Tenhemelopneming (PP.Rubens)
- Het hoofdaltaar
- Kapittelkerk
- Bisschopskerk
- Parochiekerk
- De preekstoel
- De biechtstoelen
- De armenzorg
- De Venerabelkapel
- De Mariakapel
- Ambachten en gilden
- De kooromgang
- De grafmonumenten
- Looft de Heer !
- Alle registers open: de orgels
- De Kruisdrager (J.Fabre)
- Bibliografie