De Antwerpse jezuïetenkerk, een openbaring.
Het interieur
De kerk is gebouwd, ingericht en gestoffeerd in een tijdspanne van slechts zes jaar: begonnen in 1615 wordt ze reeds gewijd in 1621. Het betreft weliswaar een kleinere ordekerk, maar blijkbaar zette de enthousiaste orde er vaart achter, zeker als je bedenkt dat de complexere bouw van gotische kerken vele tientallen jaren in beslag nam zoals de Sint-Pauluskerk van de dominicanen (1517–1639). Om nog maar te zwijgen van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal die er 170 jaar over deed.
De kerk is zeer modern voor haar tijd. Er is dan ook heel wat denk- en overlegwerk aan voorafgegaan. Ontwerpen tonen zelfs een modernere centraalbouw, in het genre van de basiliekEen eretitel die aan een kerkgebouw wordt toegekend omwille van zijn bijzondere betekenis, bijvoorbeeld als bedevaartsoord. In België zijn er 29 basilieken, waarvan de bekendste die van Scherpenheuvel en die van Koekelberg zijn. Deze kerken hebben in het geheel niet de vorm van een basilica. van Scherpenheuvel. Uiteindelijk wordt gekozen voor langbouw zodat men zich gemakkelijk tot een talrijk publiek kan richten.
In tegenstelling tot kloosterlingen zoals de dominicanen in de Sint-Pauluskerk of de kanunnikenIemand die samen met andere kanunniken verbonden is aan een kathedraal of collegiale kerk en als voornaamste taak heeft, in te staan voor het koorgebed. in de Sint-Jacobskerk, kennen zij geen enkel moment van een gezamenlijk plechtig gezongen koorofficie. Omdat de jezuïeten voorrang geven aan het pastorale werk in plaats van aan het gemeenschappelijk religieuze leven, bidden zij het dagelijkse getijdengebedHet dagelijkse officiële publieke gebed in de Rooms-Katholieke Kerk. Op 5 [vóór het Tweede Vaticaans Concilie 8] momenten gespreid over de dag [en de nacht] wordt in abdijen, kloosters en kapittelkerken samengekomen om deze gebeden te bidden en te zingen. individueel, te midden van het werk. Ignatius spreekt van ‘contemplatie in de actie’: een leuze voor de jezuïeten. Dus is er geen behoefte aan een koorgestoelteGeheel van koorbanken. in een lang koorIn een kerk met kruisvormig grondplan dat deel van de kerk dat t.o.v. het dwarsschip aan de andere zijde van het schip ligt. In het koor bevindt zich het hoofdaltaar., wat toelaat het hoofdaltaar veel dichter bij het volk te plaatsen.
De kerkelijke architectuur tijdens de barok houdt geen rekening meer met de symboliek van de kruisvorm in het grondplan en dus zijn er geen dwarsbeuken, wat het hoofdaltaar nog dichter bij het volk doet komen. Omdat ambachten enkel een eigen altaar mogen oprichten in een parochiekerk en niet in een ordekerk, is er ook geen behoefte aan een groot aantal private zijaltaren.
De driebeukige kerk met een lengte van 60 meter is ingedeeld in negen traveeën. Beide zijbeukenDe ruimte tussen een reeks pijlers van de middenbeuk en een reeks pijlers links of rechts ervan, of de ruimte tussen een reeks pijlers en de buitenmuur. zijn in hoogte en breedte net de helft van de middenbeukDe ruimte tussen de twee middelste reeksen pijlers van het schip.. Omdat een dergelijk grondplan en opbouw eigen waren aan de vroegchristelijke kerken of ‘basilieken’ spreekt men hier qua bouwtype van een basilikale kerk.
Nieuw is dat de zijbeuk twee verdiepingen telt en dus even hoog is als de muren van de middenbeuk. De reden hiervoor is zeker niet van technisch-constructieve aard, maar is te begrijpen vanuit het functioneel gebruik van de galerijen als vergaderkapel voor de Maria congregaties van de jongeren en als catechisatielokaal voor de armere stadsjeugd. De jong gestorven jezuïetenstudenten Aloysius van Gonzaga († 1591) en Stanislas Kostka († 1568) worden de modelheiligen in beide didactische kapelruimten. En hoe geraakt al dat onstuimig jonge volkje daarboven? De beide traptorens zijdelings aan de voorgevel hebben elk een deur die van op het kerkplein rechtstreeks toegang verschaft tot een stoere arduinen trap. De tribunes lopen bovendien als doksaalEen (meestal versierde) wand die het koor of hoogkoor afscheidt van het dwarsschip en het schip. Hierdoor wordt het hoogkoor a.h.w. een afgesloten kapel binnen de kerk. Op het doksaal bevindt zich meestal het triomfkruis en soms ook een orgel. In Antwerpen heeft de Sint-Jacobskerk nog een dergelijk doksaal en wat verderaf, in Lier, de Sint-Gummaruskerk. Ook het brede balkon boven de ingang van een kerk, waarop meestal het orgel staat, noemen we doksaal of oksaal. verder boven de hele eerste traveeDe ruimte tussen twee steunpunten (muur of pijlers) in de lengterichting van het schip, het dwarsschip, het koor of een beuk. (en onder het orgel).
Net als de zijbeuken onderaan zijn beide gaanderijen afgesloten met een halfronde apsisHalfronde of veelhoekige uitbouw waar zich het hoofdaltaar bevindt in een kerk.. Zo zijn er in de kerk zelf vijf altarenHet altaar is het centrale meubel in de Eucharistie. In oorsprong is een altaar een offertafel. Dit past in de theologische visie dat Jezus zichzelf geofferd heeft, door zijn kruisdood, om de mensheid te verlossen, zoals dit symbolisch wordt uitgebeeld op het schilderij “Het Lam Gods” van de gebroeders Van Eyck. In de huidige tijd wordt het altaar dikwijls omschreven als “de tafel van de Heer”. Hierbij verwijst het altaar naar de tafel waaraan Jezus en zijn leerlingen zich bevonden bij de instelling van de Eucharistie tijdens het Laatste Avondmaal. Net zoals Jezus en zijn leerlingen toen, verzamelen de priester en de gelovigen zich rond deze tafel met brood en wijn., met nog eens twee in de aan gebouwde zijkapellen (1621–1625).
Geven de gotische kerken volle aandacht aan het van buiten komende goddelijke licht van de gekleurde glasramen, dan wil een barokkerk door pracht en praal binnen een hemelse dimensie bewerkstelligen. Om over een ruime en sierlijke kerk te beschikken heeft men gebruik gemaakt van een houten overwelving, die door haar geringer gewicht toelaat de muren van de middenbeuk te doorbreken met twee arcaden: rondbogen, gedragen door decoratieve, lichtere marmeren zuilen onderaan met Dorische, boven met Ionische kapitelen.
Deze bouwtechniek zal de jezuïeten een eeuw later berouwen. Wanneer in 1718 de bliksem inslaat zal het brandende dak neerstorten op dit houten gewelf, met alle gevolgen van dien: de beroemde plafondreeksen van Rubens en de prachtige marmeren zuilen, alle naar de bliksem … Gotische architectuur mag dan barbaars-gotisch zijn in de ogen van de postrenaissancemens, een stenen gotische ribbengewelf had wél bestand geweest tegen brandende daken …
De heropbouw van de zuilenbasiliek wordt toevertrouwd aan Jan Pieter I van Baurscheit, in een beperkte samenwerking met zijn zoon Jan Pieter II, die te Antwerpen naam zal maken als laatbarokke architect. Na drie jaar kan de kerk haar (nieuwe) deuren weer openen. Doch de oude glorie is niet meer. Zo zijn de marmeren monolietzuilen vervangen door goedkopere exemplaren in grijze blokken natuursteen, die sneller op te bouwen zijn en die overigens onbeschilderd blijven. Pas bij de restauratie in 1980–1983 wordt een verzorgder effect nagestreefd door ze te witten, maar een echte marmerimitatie is het nog niet.
Het interieur van de kerk heeft veel weg van een barokke feestzaal, zeker in de oorspronkelijke toestand zonder kerkstoelen. Je zou je haast wanen in een balzaal van Sissi, de keizerin. En dat is ook de bedoeling. In een barokkerk wil men waarachtig de hemel op aarde brengen: de mensen reeds een voorproefje geven van de hemelse feestvreugde in het eeuwige Vaderhuis. God ontmoeten: een uitbundige vreugde! Vermits in de 17de-18de eeuw het burgerlijke en kerkelijke leven uit dezelfde barokcultuur putten, is de vergelijking met een balzaal niet misplaatst. Ofschoon anti-rooms gaf de hussietische geestelijke A.S. Hartmann uit Bohemen hier op bezoek in 1657, in bewondering toe dat deze jezuïeten hun hemel op aarde hebben.
Die vreugde wordt in de barok mee opgewekt door exuberante decoratie. Kosten noch moeite worden gespaard. En al kan je de kerk in haar huidige aankleding moeilijk sober noemen, toch was ze vóór de brand van 1718 nog veel rijker. Hoe het interieur er aanvankelijk uitzag, weet men zeer precies dankzij talloze (geschilderde) kerkinterieurs.
Niet voor niets stond de jezuïetenkerk tot in 1718 bekend als de marmeren tempel, al is deze aanduiding door de jezuïeten zelf gecreëerd. Een aardig staaltje van imagebuilding of – in de (Latijnse) taal toen van de jezuïeten: ‘imago’. Marmers in alle kleuren en patronen vond je er vroeger meer dan nu, onder meer aan:
- De apsiswand, gespaard gebleven dankzij het stenen gewelf van de concha.
- Het hoofdaltaar, idem.
- De geaderde witte zuilen, maar verwoest tijdens de brand van 1718. De nieuwe van ca. 1719 werden bij de restauratie in 1983 in het wit gezet.
- De relieknissen in de zijbeuken: zwart-wit, met festoenen en guirlandes, verdwenen, nu hangt er de schilderijenreeks met de apostelenDit is de naam die men geeft aan de voornaamste twaalf leerlingen van Jezus, die door Hem gezonden werden om het evangelie te verkondigen. Bij uitbreiding wordt de term ook gebruikt voor andere verkondigers, zoals Paulus en Pater Damiaan (“De apostel der melaatsen”). voor.
- De vloer met een speels zwart-witpatroon, vaak onterecht aangezien voor een labyrint.
De zijbeuken werden op beide niveaus afgewerkt met een vlakke zoldering, thans met stucwerk bezet, maar oorspronkelijk drager voor 39 plafondschilderijen van Peter Paul Rubens.
Boven de apsiswand bestaat nog het oorspronkelijk tongewelf met vergulde caissons. Zó was de hele overwelving van de middenbeuk vóór de brand van 1718. Jan Pieter i van Baurscheit vervangt het door gordelbogen; een goedkopere en snellere oplossing die het interieur een classicistisch-barok uitzicht verleent.
Een nieuwe houten lambrisering bedekt de wand van de zijbeuken.
Een katholieke kerk is een bedehuis. Mensen komen er Gods aanwezigheid bewuster beleven: dankend bidden om het verleden, bezinnend bidden in het heden, smekend bidden voor de toekomst. Brandende kaarsjes geven er blijk van. Daarom was de kerk in de 17de–18de eeuw ruim toegankelijk: de ganse dag, vanaf 4.30 uur ’s morgens! Nog meer ‘open deur’ is nauwelijks in te denken.
Tijdens de Contrareformatie is een kerk – zeker bij de jezuïeten – ook een leerhuis waar men via de kracht van het beeld de aanwezigen probeert te doordringen van de katholieke waarheid omtrent God, Jezus, de Kerk, de sacramentenIn het christendom is dit een gewijde handeling waarin God tot de mens komt. Zij markeren belangrijke momenten in het mensenleven. In de katholieke Kerk onderscheidt men zeven sacramenten: doopsel, biecht, eucharistie, vormsel, ziekenzalving, huwelijk en priesterwijding., de heiligen, de deugden.
Eerst en vooral is een katholieke kerk de ruimte waarin de gelovigen in gemeenschap God vieren. In de barok groeit (zeker) een (jezuïeten)kerk uit tot een grandioze feestzaal. God nu reeds mogen ontmoeten in Zijn zoon Jezus in de sacramenten van de biechtHet sacrament van de verzoening. De gelovige [of biechteling] belijdt zijn tekortkomingen aan een priester [de biechtvader] en spreekt zijn/haar spijt uit. Namens God schenkt deze vergiffenis [d.i. de absolutie] en legt ook een vorm van boetedoening op [de penitentie]. Deze kan o.a. bestaan uit een aantal gebeden, de opdracht om zich met een tegenpartij te verzoenen of in het verleden soms ook een bedevaart. en de EucharistieDit is het ritueel dat de kern vormt van de mis en herinnert aan wat Jezus deed de dag vóór zijn kruisdood. De avond van die dag vierde Jezus het joodse Paasfeest met zijn leerlingen. Na de maaltijd nam hij brood, brak het en gaf het aan zijn leerlingen en zei: “Neem en eet. Dit is mijn lichaam.” Daarna nam hij de beker met wijn, reikte hem rond en zei: “Drink hiervan. Dit is mijn bloed.” Daarna zei Jezus: “Doe dit om mij te gedenken”. Tijdens de Eucharistie herhaalt de priester deze woorden terwijl hij brood [in de vorm van een hostie] breekt en de kelk met wijn ophoudt. Door het verband tussen het gebroken brood en de “gebroken” Jezus op het kruis, wordt Jezus tastbaar aanwezig. Tegelijk herinnert dit gebeuren aan de opdracht voor elke christen: “gebroken brood” zijn waarvan anderen kunnen leven., Jezus’ liefdevolle persoonlijkheid mogen voelen, dat móet een feest zijn! In tegenstelling tot de protestanten en later de jansenisten ijveren de jezuïeten voor het veelvuldig ontvangen van de sacramenten, zoals de biecht en de communieHet nuttigen van geconsacreerd brood en wijn. Meestal beperkt dit zich tot het eten van de geconsacreerde hostie.. Vanaf 1630 komt de ‘algemene communie’ op de eerste zondag van de maand in voege. Weldra worden hier jaarlijks ca. 200.000 hostiesEen schijfje brood van ongezuurd tarwemeel dat volgens het Rooms-Katholieke geloof tijdens de eucharistie het lichaam van Christus wordt. uitgereikt. Op sommige feestdagen volstaat de communiebankEen lage afsluiting van het koor of een kapel, in de vorm van een lange knielbank. Vóór het Tweede Vaticaans Concilie gold het gebruik dat men de communie geknield op deze bank ontving. voor het hoofdaltaar niet meer en worden ook die van de zijkapellen en die van de sodaliteiten benut.
Voor de goddelijke eredienst is in de ogen van de jezuïeten van toen geen pracht of praal te veel. Van de versiering der altaren wordt veel werk gemaakt, terwijl de diensten op feestdagen opgeluisterd worden door koormuziek met orkestbegeleiding. Zo staat paterPriester die lid is van een religieuze orde. W. Greyns gedurende 38 jaar in voor de muzikale opvoeringen in de kerk.
De orde kent ook het veertigurengebed op vastenavond dagen. Vooral populair te Antwerpen is het offeren van kaarsen in het octaaf (achtdaagse periode) van het feest van Onze-Lieve-Vrouw-Presentatie (21 november) waarbij de sodaliteiten wedijveren om ter meest kaarsen te offeren. Die worden opgesteld in lange rijen tussen de zuilen van het gelijkvloers en van de tribunes; dat moet een spektakel geweest zijn!
En dan zijn er de bijzondere gelegenheden, te beginnen met de kerkwijding in 1621, wanneer de feesten acht dagen aanhouden. Op het plein voor de kerk voeren 400 collegestudenten een groots opgezet toneelstuk op.
De heiligverklaringen van de eigen ordeleden vieren de jezuïeten steevast met indrukwekkende plechtigheden. De luisterrijke feesten ter ere van de heiligverklaring van Ignatius en Franciscus Xaverius in 1622 overtreffen alle soortgelijke. De pas voltooide toren, ‘wit in zijn nieuwe stenen’, wordt bestraald door duizenden waskaarsen, waarvan het schijnsel versterkt wordt door reflectoren in verzilverd metaal. Onder trompetgeschal en fluitmuziek schieten vuurpijlen vanaf de beide traptorens – langs draden – naar het plein omlaag waar ze het ketterse ‘kasteel van de afgunst’ doen exploderen.
Een al even grootse manifestatie vormt het jubileum van het honderdjarig bestaan van de orde in 1640. Bij deze gelegenheid verschijnt onder leiding van Johannes Bolland(-us) het befaamde Imago primi sæculi te Antwerpen, alsook een verkorte Nederlandse versie: Afbeeldinghe van d’eerste eeuwe der Sociëteyt Iesu. De inhoud ervan wordt op toneel uitgebeeld op het binnenplein van het college. Met grootse luister viert men in 1726 de heiligverklaring van Aloysius van Gonzaga en Stanislas Kostka.
Extra vermelding verdient het buitengewoon feestelijke muziekstuk dat ter gelegenheid van de Blijde Intrede van Kardinaal-Infant Ferdinand van Oostenrijk in 1635 wordt uitgevoerd. Aan elk kooronderdeel van de 22-stemmige misDe liturgische viering waarin de eucharistie centraal staat. Ze bestaat uit twee grote delen: de woorddienst en de tafeldienst. De woorddienst omvat gebeden om ontferming, de Bijbellezingen en de homilie. De tafeldienst begint met de offerande, waarbij brood en wijn op het altaar worden geplaatst. Dan volgt het grote dankgebed, waarin de lof van God wordt gezongen en waarin de consecratie plaatsvindt. Vaste onderdelen zijn ook het bidden van het Onzevader en een vredeswens en zo kan men op een symbolische manier aan tafel gaan met Jezus tijdens de communie. De mis eindigt met een wegzending (het Latijnse missa, waarvan ‘mis’ is afgeleid): de opdracht om in dezelfde geest de wereld in te stappen. (van Orazio Benevoli) wordt een klavierinstrument toegevoegd. En waar staat dan zo’n reeks instrumenten best (hoorbaar) opgesteld? Jawel, op de galerijen: telkens een klavierinstrument per compartiment. Indrukwekkend!
Ook de parochianen van de Sint-Carolus Borromeusparochie komen hier sinds 1802 vieren; zeker op de grote scharniermomenten van het leven: doop, vormselDit is een sacrament waarbij het doopsel wordt bevestigd. Hierbij geeft de vormeling te kennen dat hij in de geest van het christelijk geloof wil leven. Dit wordt door de vormheer bevestigd door de vormeling te zalven. Het vormsel wordt toegediend door een bisschop of door een priester die in de naam van de bisschop optreedt., huwelijk en begrafenis. In de jaren 1920 zijn er zeven zondagsmissen, waaronder een vroegmis om 5.45 uur. In 1912 telt de parochie ca. 6.500 inwoners. Zijn er in 1954 nog 5.140 inwoners en in 1964 3.450, dan zakt het inwonertal in de jaren 1970–1980 tot onder de 2.000. Deze demografische evolutie wordt weerspiegeld door het verenigingsleven dat vanaf 1913 tot in de jaren 1980 zich afspeelde in het parochielokaal, Coppenolstraat nr. 3.
Een apart gebeuren sinds 1943 is de Artiestenmis op zon- en feestdagen om 11.30 uur. Het initiatief ertoe werd genomen in volle oorlogstijd door Maria-Elisabeth Belpaire en Benoit Roose met de bedoeling dat kunstenaars elkaar daar ontmoeten. Deze mooie traditie wordt reeds vele jaren in stand gehouden dankzij de belangstelling die zij geniet in geheel Antwerpen. Want al is het parochiale verenigingsleven in een grootstad niet meer vanzelfsprekend, enkele honderden christenen uit de agglomeratie kiezen ‘Sint-Carolus’ tot parochiekerk.
De Sint-Ignatiuskerk, alias de marmeren tempel was in de 17de eeuw een van de toeristische paradepaardjes van Antwerpen. Geen reisverslag, of er wordt over uitgeweid en hoe soms! Volgens Edward Brown (1668), lijfarts van Karel II van Engeland, overtreft deze jezuïetenkerk ver alle andere kerken die hij ooit in Italië gezien heeft.
Van alle Antwerpse kerken is haar interieur blijkbaar het meest ‘pittoreske’, te oordelen naar het ongelooflijk aantal kerkinterieurs, een populair genre in de 17de-eeuwse schilderkunst met als bekende schilders Peter I Neeffs, Anton Gheringh en Wilhelm von Ehrenberg. In de kerk zelf worden er drie bewaard:
- een kleine, haast naïeve voorstelling door P. Casteels op perkament
- een doek van Wilhelm Schubert van Ehrenberg [zie afbeelding]
- een anoniem werk, eveneens op doek.
Vanuit de Antwerpse jezuïetenresidentie zijn er bij de opheffing van de orde twee in Wenen beland, opgekocht door het hof:
- een werk van Peter i Neeffs en Sebastiaan Vranckx
- een werk van Anton Gheringh; varianten vindt men in München, Madrid en Würzburg.
Het Rubenshuis bezit een mooi, sober exemplaar op wit geaderd marmer van Wilhelm van Ehrenberg terwijl van dezelfde kunstenaar in het museum van Elsene een groot kleurrijk maar fantasierijk stuk hangt.
- Sint-Carolus Borromeuskerk
- Geschiedenis & Beschrijving
- Inleiding
- De historische context
- Voorplein en Residentie
- Voorgeschiedenis
- Het college
- Ruimtewerking
- Straatnamen
- Professenhuis
- Sodaliteitsgebouw
- Voorgevel
- Toren
- Interieur
- Hoofdaltaar
- Preekstoel
- Biechtstoelen
- Plafondcycli
- Mariakapel
- Sint-Ignatiuskapel
- Sint-Franciscus Xaveriuskapel
- Galerijen
- Orgel
- Sacristie
- Bij het buitengaan
- Nawoord
- Bibliografie