Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

Tentoonstellingen - Archief

2004 - Rubens, allesbehalve wereldvreemd

6 Maart - 12 September 2004

Sint-Pauluskerk:
Rubens, collegiaal

Inhoudstafel

1637 > De St.-Pauluskerk

4 november 1637. Prior Michael Ophovius, met wie P. P. Rubens een goede verstandhouding onderhield, wordt vandaag begraven. Rubens komt de dominicanenkerk binnen langs het grote portaal aan de Veemarkt. Deze gotische kerk, waarvan de bouw begon in 1512, heeft hij, de grootmeester van de barok, nog grotendeels zien optrekken. Het koor werd pas vijf jaar geleden voltooid. De aankleding daarentegen sluit helemaal aan bij de hedendaagse stijl. De kansel is zelfs een van de eerste voorbeelden van barokke preekstoelen, waarbij vier figuren de kuip ondersteunen. Het schip is betimmerd met een eikenhouten lambrisering met zes biechtstoelen die altijd druk bezet zijn. De dominicanen zijn geliefde biechtvaders.

De St.-Pauluskerk dankt haar roem niet het minst aan de schilderijenreeks gewijd aan de vijftien mysteries van de rozenkrans. Aan de totstandkoming daarvan verleende Rubens in 1617 zijn medewerking. De Doornenkroning van Antoon de Bruyn en De Kruisdraging van Antoon van Dyck flankeren nu La Madonna del Rosario van Caravaggio. Tussen twee pijlers in de verte krijgt hij een glimp te zien van De Aanbidding van de Herders, een groot doek dat hij in 1611 schilderde. Het hangt veilig achter de hoge afsluiting van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. De aaneenschakeling van die schilderijen met bonte kleuren straalt warmte uit. Hetzelfde geldt voor de gebrandschilderde ramen aan de zuidkant, waarop grote taferelen, ontworpen door zijn college Abraham van Diepenbeeck, het licht filteren. Geen enkele wand is helemaal leeg gebleven, want zelfs tussen de glas-in-loodramen hangen grote schilderijen.

Van het hoogaltaar met zijn Visioen van St. Dominicus is niet veel te zien. Een vroegbarok koordoksaal met twee zijaltaren ontneemt het zicht op het koor. In de grafkelder onder het hoogkoor wordt Ophovius binnenkort bijgezet. Moge hij rusten in vrede.

Vandaag > De St.-Pauluskerk

Dat het grootste gedeelte van het oorspronkelijk kerkmeubilair aan einde van de 18de eeuw bewaard bleef, is vrij uitzonderlijk. Tijdens de Franse Overheersing werden in 1794 de schilderijen door de Fransen opgeëist, in 1796 het klooster afgeschaft en de kerk te koop aangeboden. De toenmalige prior van de dominicanen, Cornelis Jozef Peltiers, |slaagde erin de kerk zelf te kopen voor de som van 320.000 pond. Desondanks werden de dominicanen verdreven en de kerk gesloten. Dankzij het concordaat tussen Napoleon en de paus werd de kerk reeds in 1802 plechtig heropend. Een jaar later nam de St.-Pauluskerk de rechten over van de verdwenen parochiekerk van St.-Walburgis op de burcht. De stad kocht de kerk van Peltiers over. In 1815 kwamen de schilderijen op één uitzondering na terug naar de kerk.

Het grootste gedeelte van het barokke kerkmeubilair heeft Rubens nooit gezien. Veel ervan kwam pas tot stand in de tweede helft van de 17de eeuw en het begin van de 18de eeuw. De biechtstoelen dateren uit 1660, het majestueuze hoogaltaar uit 1670 en de barokke toren uit 1680. Hetzelfde geldt voor het orgel en voor het altaar van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans met het werk van Caravaggio, en voor het altaar van de Zoete Naam Jezus, gemaakt circa 1654-58 door Peter I Verbruggen voor Rubens’ Verheerlijking van de Eucharistie. Ook tal van beelden kwamen er later bij: het elegante epitaaf van de Zoete Naam (1644), het slanke beeld van de H. Rosa van Lima (omstreeks 1670), en de apostelen aan de pijlers (ca 1720).

Het enige wat Rubens zou herkennen, buiten het werk van Caravaggio en twee van zijn grote schilderijen, is de schilderijenreeks over de vijftien mysteries van de rozenkrans en in het koor drie grafmonumenten, enkele van de dominicanenheiligen tussen de gebrandschilderde ramen en het koorgestoelte. Ook de vroegbarokke preekstoel is in zekere zin bewaard gebleven. De acht panelen van de kuip zijn ingebouwd in het nieuwe altaar in de viering.

Thema > P.P. Rubens, collegiaal

Omstreeks 1617 besliste de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans om een indrukwekkende reeks van vijftien schilderijen te laten maken voor de noordelijke zijbeuk van de dominicanenkerk. Elk paneel zou betaald worden door een of meer leden van de Broederschap. De opdracht werd verstrekt aan elf van de beste schilders uit Antwerpen: Hendrik van Balen, Frans II Francken, Cornelis de Vos, Matthys Voet, David I Teniers, Peter Paul Rubens, Antoon de Bruyn, Antoon van Dyck, Jacob Jordaens, Aernout Vinckenorgh en Jan Aertsen. Louis Clarisse, een van de leden van de Broederschap, richtte zich tot Rubens voor het stuk dat hij bekostigde. Rubens vond het niet te min om deel te nemen aan een dergelijke gezamenlijke opdracht. Zelfs de prijs stemde hij af op die van zijn collega’s. Net als Jordaens en de 18-jarige Antoon van Dyck kreeg hij 150 gulden voor de Geseling van Christus, ondanks het feit dat hij op dat moment reeds beroemd was en elders veel meer verdiende. Het tekent Rubens dat hij zich zo collegiaal opstelde. Het project bood hem immers niet de gelegenheid om als grootmeester uit te blinken. Het stelde hem slechts in staat om zich te manifesteren als een van de talrijke talentvolle Antwerpse schilders uit die tijd.

Enkele jaren later zou hij nogmaals blijk geven van zijn collegialiteit. In 1623 kon hij, samen met Jan I Brueghel, Hendrik van Balen en enige andere kunstliefhebbers, voor gulden La Madonna del Rosario van Caravaggio aankopen en ‘uyt affectie tot de Capelle’ aan de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans schenken.

P.P. Rubens onderhield steeds goede contacten met zijn collega’s – schilders en beeldhouwers – vooral dankzij zijn goed georganiseerde atelier, waar hij tal van ontluikende talenten opleidde. Verscheidene keren trad hij op als getuige bij hun huwelijk (Jan Wildens, David II Teniers), als peetoom van hun kinderen (de zonen van Jan Borrekens, Paul de Vos en Hans van Mildert) of als uitvoerder van hun testament (Jan I Brueghel). Van Rubens’ collegialiteit getuigen ook de portretten die hij van collega’s en hun gezin schilderde, zoals het intieme Portret van Jan Brueghel met zijn vrouw en twee kinderen in de Courtauld Institutes of Art Cornelis in Londen. Bij gezamenlijke opdrachten, uitgevoerd door verscheidene kunstenaars, komt zijn naam dikwijls voor. Zijn bijdrage aan  de reeks van vijftien mysteries van de rozenkrans is wat dat betreft dus geen uitzondering.

P.P. Rubens > De verheerlijking van de Eucharistie

Het onderwerp is de erkenning door theologen van de leer van de transsubstantiatie of de verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus. Een groep heiligen, monniken en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders zijn symmetrisch opgesteld rond  een altaar met daarop de monstrans met de H. Hostie. Daarboven zijn God de Vader en de Heilige Geest voorgesteld. Rond hen zweven zes putti; in hun handen houden ze open boeken met duidelijk leesbare teksten die handelen over de transsubstantiatie.

Op de voorgrond staan de vier Latijnse kerkvaders: links de gemijterde bisschoppen Augustinus en Ambrosius, rechts Gregorius de Grote de paus en Hiëronymus. De man met de langere baard is waarschijnlijk de H. Paulus, de patroonheilige van de kerk. De vier figuren die op het tweede plan over de eucharistie discussiëren, zijn niet te identificeren. Links van het altaar zit de H. Thomas van Aquino – met een zon op de borst – en naast hem paus Urbanus IV, die het feest van Corpus Christi instelde. Achter het altaar staan links de H. Dominicus en Bonaventura en rechts de evangelisten Mattheus, Lucas en Johannes. Behalve enkele niet te identificeren bisschoppen herkennen we ook de heilige Juliana van Cornillon en Jean van Luik, die in de 13de eeuw aan de oorsprong lagen van Sacramentsdag.

Het schilderij werd besteld door de Broederschap van de Zoete Naam Jezus voor haar altaar. Een van haar meest vooraanstaande leden was Cornelis van der Geest. Misschien speelde hij een rol bij het toekennen van de opdracht aan Rubens.

In de jaren 1654-58 werd het oorspronkelijke uitzicht van het altaar grondig gewijzigd toen Peter I Verbruggen een nieuw Venerabelaltaar bouwde naar het voorbeeld van het Rozenkransaltaar. Het grote paneel veranderde daarbij van formaat. Bovendien verdwenen de twee predellastukken met voorstellingen van Mozes en Aäron, die oorspronkelijk onder het schilderij waren aangebracht. De keuze van de twee figuren is gebaseerd op Exodus 16:32-34: Mozes vraagt Aäron om het overschot aan manna, het brood dat uit de hemel viel, in het tabernakel te bewaren, wat geldt als voorafbeelding van de eucharistie.

In 1794 werd het schilderij door de Fransen uit de kerk ontvreemd en overgebracht naar Parijs; na een afwezigheid van 21 jaar keerde het in 1815 terug.

P.P. Rubens > De aanbidding van de herders

Maria licht twee tipjes van het linnen op om het geboren Christuskind te tonen aan de toegesnelde herders.

Rubens schilderde dit doek van groot formaat kort na zijn terugkeer in Antwerpen. De juiste omstandigheden waarin de bestelling plaatsvond zijn niet bekend, maar op het binnenaanzicht van de dominicanenkerk dat Peeter I Neeff in 1636 schilderde, hangt het doek reeds op de huidige plaats, in de kapel van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans.

Rubens nam de compositie over van De aanbidding der herders die hij in 1608 had geschilderd voor de kerk van de Oratorianen te Fermo. Zowel het schilderij in de Sint-Pauluskerk als dat in Fermo zijn duidelijk schatplichtig aan La Notte van Correggio, een altaarstuk dat zich in de vroege 17de eeuw in Reggio Emilia bevond en dat Rubens tijdens zijn verblijf in Italië misschien heeft gezien. In beide gevallen gaat het om een nachtelijk tafereel waarop het goddelijk Kind licht uitstraalt, zodat bepaalde delen van de figuren, vooral hun gezichten en handen, hel verlicht worden en andere in het donker gehuld blijven. Ook de herder die, leunend op zijn stok, zijn ogen tegen het licht beschermt, lijkt op Correggio te zijn geïnspireerd. Het type van de oude tandeloze herderin gebruikte Rubens tevens in andere werken, zoals onder meer op het linkerluik van De kruisoprichting, nu in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, en in de Samson en Dalila die in het bezit was van Nicolaas Rockox.

In 1794 werd het schilderij door de Fransen uit de kerk ontvreemd en overgebracht naar de basiliek van Onze-Lieve-Vrouw in Saint-Cloud bij Versailles. Het keerde in 1815 terug.

P.P. Rubens > De geseling van Christus

De geseling van Christus is het zevende schilderij in de cyclus van de vijftien Mysteries van de Rozenkrans, die omstreeks 1617 werd besteld voor de noordbeuk van de domicanenkerk. Van west naar oost volgen de vijftien mysteries elkaar op:

  • eerst de vijf blijde:
    • de boodschap aan Maria,
    • het bezoek van Maria aan Elisabeth,
    • de geboorte van Jezus,
    • de opdracht van Jezus in de tempel,
    • het terugvinden van Jezus in Jeruzalem;
  • vervolgens de vijf droevige:
    • de doodstrijd in de Hof van Olijven,
    • de geseling,
    • de doornenkroning,
    • de kruisdraging,
    • de kruisdood van Christus;
  • en tenslotte de vijf glorierijke mysteries:
    • de verrijzenis van Christus,
    • de hemelvaart van Christus,
    • de nederdaling van de H. Geest over Maria en de apostelen,
    • de tenhemelopneming van Maria
    • de kroning van Maria.

 

Vastgebonden aan een zuil wordt Jezus door drie beulen tot bloedens toe afgeranseld. Een moor zet zijn voet tegen Christus’ kuit om hem te laten struikelen. Een vierde man kijkt grijnzend toe.

Elf van de beste schilders uit het toenmalige Antwerpen werden bij de realisatie van de schilderijenreeks betrokken, onder meer Jacob Jordaens, Antoon van Dyck en Peter Paul Rubens. De opdrachtgevers waren leden van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, die elk individueel of in kleine verbanden de betaling van telkens één schilderij op zich namen. Zo werd Rubens betaald door koopman Louis Clarisse, die er 150 gulden voor schonk. De inspirator van de cyclus was vermoedelijk pater Joannes Boucquet, de toenmalige prior van het klooster. Hij was het ook die in 1605 te Lier en in 1616 te Mechelen nieuwe Broederschappen van de Rozenkrans oprichtte.

De Broederschap van de Rozenkrans werd door de Antwerpse dominicanen gesticht naar aanleiding van de zeeslag bij Lepanto, waarbij de katholieke Spaans-Venetiaanse vloot op 7 oktober 1571 een belangrijke overwinning behaalde op de Turken. Deze overwinning werd toegeschreven aan het bidden van het rozenkransgebed, onder aanvoering van de dominicaner paus Pius V (1504-1572). De verering van de Rozenkrans, vanouds door de dominicanen gepropageerd, werd aangewend om een nieuw impuls te geven aan de Contrareformatie.

De broederschap bestaat na vier eeuwen nog steeds en chonk sinds haar oprichting verscheidene kunstwerken aan de St.-Pauluskerk, onder meer vier doeken over over de slag van Lepanto door Jan Peeters in 1671 en vier glasramen door Marc de Groot in 1971.

In 1794 werd het stuk naar Parijs vervoerd. Het zou pas in 1816 worden teruggehangen in de St.-Pauluskerk, die ondertussen parochiekerk was geworden. De vijftien schilderijen bevinden zich sindsdien weer op hun oorspronkelijke plaats.

P.P. Rubens > Het visioen van de Heilige Dominicus

De H. Dominicus zou volgens zijn levensbeschrijving in een visioen ooit een woedende Christus hebben gezien met drie bliksemschichten in de hand, waarmee hij de zondaars dreigde neer te vellen. Maria zou aan zijn voeten zijn neergevallen, hem smekend de wereld te redden en hiervoor een beroep te doen op de bekeringsijver van Dominicus en Franciscus. Het verhaal werd neergeschreven door Gerardus de Fracheto, dominicaan en tijdgenoot van Dominicus.

De vertoornde Christus staat bovenaan klaar om zijn bliksems op de aarde neer te gooien. Maria probeert dat te voorkomen. Rechts zijn de twee andere personen van de H. Drievuldigheid voorgesteld: God de Vader en de H. Geest. In het benedenregister van het schilderij houden de knielende Franciscus en Dominicus de handen beschermend boven de wereldbol, waarrond, als symbool van het kwaad, een slang kronkelt. Een schare heiligen staat hen bij. Onder hen herkennen we de H. Catharina, knielend op een wiel, de gemijterde bisschop Sint-Theodosius, de geharnaste Sint-Joris, een berouwvolle H. Maria Magdalena, met de hand op de borst, Sint-Sebastiaan en helemaal op de achtergrond de H. Cecilia, spelend op een orgel.

Het schilderij stond oorspronkelijk op het hoogaltaar van de Antwerpse dominicanenkerk. De bouwwerkzaamheden aan het koor begonnen in 1618 en mogelijk bestelden de paters het schilderij in datzelfde jaar bij Rubens. In 1670 werd door Peter I Verbruggen een nieuw altaar gebouwd. Het rechthoekige altaarstuk werd bij die gelegenheid bovenaan afgerond door er een stuk met een hoogte van ongeveer 50 cm aan toe te voegen.

Later zou Rubens dezelfde compositie ook gebruiken voor het altaarstuk van de Franciscanen in Gent, maar met weglating van de H. Dominicus. Dit doek, vervaardigd in de jaren dertig van de 17de eeuw, wordt thans bewaard in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel.

In 1794 werd het uit de kerk ontvreemd en overgebracht naar Parijs; in 1811 werd het toegewezen aan het museum in Lyon. Het altaarstuk werd nooit gerestitueerd aan de St.-Pauluskerk.

P.P. Rubens > Zijn priester-vriend Ophovius

Michiel van Ophoven (1571-1637) of ook Michael was een belangrijk voorvechter van de Contra-reformatie. Hij werd viermaal prior van het Antwerpse dominicanenklooster. Op voorspraak van aartshertogin Isabella werd hij in 1626 gewijd tot bisschop van ‘s-Hertogenbosch, een ambt dat hij slechts vier jaar zou vervullen omdat de stad in 1629 door de Staatse troepen van de Republiek der Verenigde Nederlanden werd ingenomen.

Dat Rubens en Ophovius goede betrekkingen onderhielden blijkt que een brief van de schilder en een aantal passages uit het dagboek van de hoge clericus. Vaak werd hieruit afgeleid dat Ophovius Rubens’ biechtvader zou zijn geweest; er zijn echter geen onomstotelijke gegevens ter bevestiging.  Rubens portretteerde Ophovius tussen 1617 en 1619 in zijn functie van prior van de Antwerpse dominicanen. Goedmoedig kijkt hij de toeschouwer aan alsof hij hem wil toespreken. Deze houding verwijst ongetwijfeld naar de belangrijkste taak van de dominicanen of predikheren, het preken. Er zijn verscheidene versies bekend van dit portret. Een replica is te bewonderen in het Rubenshuis.

Het grafmonument van Ophovius staat opgesteld in het hoogkoor boven de grafkelder, links van het hoogaltaar. Michael Ophovius knielt voor een tronende Madonna met Kind. Maria is gezeten op een barokke zetel en ondersteunt het Christuskind, dat op haar knieën staat. Het Kind zegent Ophovius met de rechterhand. Het geheel is geplaatst voor een architecturale nis met een gebroken fronton. De putto met de omgekeerde fakkel bovenaan staat symbool voor de dood.

Het ontwerp van het monument wordt meestal aan Rubens toegeschreven. Op 4 februari 1631 schrijft Ophovius in zijn dagboek: ‘Ik ben bij de heer Rubens geweest om een begrafenis te regelen’. Of deze zin betrekking heeft op zijn grafmonument is onduidelijk. Opmerkelijk is dat de gelaatstrekken van het beeld van Ophovius sterk overeenkomen met Rubens’ getekende portret van de bisschop in het Louvre, terwijl het gebaar van de rechterhand herinnert aan Rubens’ geschilderd portret van Ophovius als dominicaan.

De uitvoering van het grafmonument berustte vermoedelijk bij Hans van Mildert, die omstreeks 1620 het grafmonument vervaardigde van bisschop Masius, Ophovius’ voorganger in ‘s-Hertogenbosch. Van Mildert gebruikte deze opstelling nogmaals. Op het monument uit 1631 voor Waltmann in de kerk van de Sint-Michiels-abdij in Antwerpen knielde deze 12de eeuwse abt eveneens voor een zittende Madonna met Kind. 

Caravaggio > La Madonna del Rosario

Volgens een 15de-eeuwse overlevering zou de H. Dominicus de rozenkrans rechtstreeks van de H. Maagd hebben ontvangen. Dit werd verbonden met zijn strijd tegen ketterij. Het verhaal was zeer geschikt voor de dominicanenorde die de Contrareformatie predikte.

 La Madonna del Rosario van Caravaggio was oorspronkelijk niet voor Antwerpen bestemd. Mogelijk maakte de Italiaanse meester dit werk voor een domicanenkerk, wellicht in Napels, omstreeks 1606-07.

De compositie van het werk vertoont een evenwichtige, getrapte hiërarchie. Dit is veeleer ongewoon voor Caravaggio. Op de voorgrond staat een groep smekende mensen, onder wie de opdrachtgever, de edelman met de witte halskraag. Deze kijkt de toeschouwers aan terwijl hij de armen uitstrekt naar de mantel van de H. Dominicus. Soms wordt hij geïdentificeerd als Marzio Colonna, de hertog van Zagarolo; vandaar de kolom in het schilderij, bedoeld als een verwijzing naar zijn naam. Vervolgens zijn er de priesters. Links staat de H. Dominicus, getooid in zijn zwart-witte dominicanenpij, met in zijn hand de rozenkrans, die hij net  heeft ontvangen van de H. Maagd. Rechts bevindt zich de dominicaanse martelaar Sint-Pieter.  Tot slot troont de Madonna met Kind boven de rest uit. Aangenomen wordt dat de  H. Maagd hier verschijnt als een visioen, doch weinig elementen duiden daarop: geen wolken,  geen engeltjes, geen duidelijke afbakening tussen de aardse en de hemelse wereld.

Dankzij de bemiddeling van P.P. Rubens, zijn collega-kunstenaars Jan I Breughel en Hendrik van Balen en de handelaar-kunstliefhebber Jan Baptist Cooymans werd het kunstwerk tussen 1617 en 1625 voor 1.800 gulden aangekocht en geschonken aan de Broederschap van de Rozenkrans. Rubens was een groot bewonderaar van Caravaggio. Toen Caravaggio’s Dood van de H. Maagd Maria afgekeurd werd door de paters van Santa Maria della Scala in Rome, omdat het als te weinig respectvol werd beschouwd, overtuigde Rubens een van zijn vorige opdrachtgevers, de hertog van Mantua, om het schilderij aan te kopen. Het is dus niet verwonderlijk dat Rubens ook zijn collegiale hulp aanbood om La Madonna del Rosario naar Antwerpen te krijgen.

Het schilderij werd oorspronkelijk in de noordelijke zij beuk, tussen het 8e en het 9e mysterie van de 15 Mysteries van de Rozenkrans-cyclus opgehangen. Op het kerkinteieur, geschilderd in 1636 door Peeter I Neeffs, is dit goed merkbaar. Omstreeks 1650 krijgt dit grote werk een meer geschikte plaats: boven het nieuwe altaar van de Rozenkrans tegen de oostelijke wand van het noordelijke transept. In 1781 werd dit schilderij geschonken aan keizer Jozef II, die het naar Wenen overbracht. In het Kunsthistorisches Museum valt het oorspronkelijke werk nog steeds te bewonderen. Tussen 1781 en 1786 vervaardigde Andreas Bernard de Quertenmont een getrouwe kopie ter vervanging van het origineel.

P.P. Rubens > Zijn vriend-lijfarts Marcquis

Rubens heeft zijn hele leven lang te kampen met ziekte en dood. In oktober 1623 sterft zijn oudste kind Clara Serena, amper 12 jaar oud. Drie jaar later, op 20 juni 1626, verliest hij zijn geliefde echtgenote, Isabella Brant. Vermoedelijk sterft ze aan de pest. Van de vier artsen die haar hebben verzorgd, ontvangt de vermaarde pestdokter Lazarus Marcquis het grootste honorarium.

Enkele maanden na Isabella Brant’s overlijden krijgt Rubens een eerste aanval van jicht, een kwaal die hem zal blijven achtervolgen en zelfs zijn handen zal aantasten. Eind 1638 is zijn toestand zo slecht dat hij de sacramenten der stervenden toegediend krijgt. Toch komt hij er weer bovenop. Een jaar later is Rubens’ einde echter onafwendbaar. Een verlamming van zijn hand in april 1640 was een dramatisch voorteken. Zijn vriend en huisarts Lazarus Marcquis staat hem bij tijdens zijn laatste levensdagen. Rubens sterft op 30 mei op de leeftijd van 63 jaar.

Lazarus Marcquis (1574-1647) werd te Antwerpen geboren als zoon van een Waalse diamanthandelaar. Hij studeerde humaniora aan het college van de Antwerpse jezuïeten, nadien geneeskunde aan de universiteiten van Leuven en Padua. Hij zou uitgroeien tot een beroemde pestdokter en hoogleraar. Hij sprak zes talen – Nederlands, Frans, Italiaans, Spaans, Latijn en Grieks – en had tevens een gedegen kennis van wijsbegeerte en geschiedenis. Samen met enkele vakgenoten lag hij aan de basis van het Collegium Medicum, de voorloper van de Orde van Geneesheren. Zijn publicaties over de pest, opgesteld in het Nederlands en bestemd voor het grote publiek, vonden een zeer ruime verspreiding. Voortdurend hamerde hij bij de stadsmagistraat op het belang van preventie en hygiëne bij de bestrijdinghig van de pest. Met een aantal geleerden, zoals Rockox, Gevartius en Nonnius, voerde hij regelmatig bij Rubens thuis wetenschappelijke discussies. Zo werd hij de lijfarts en vriend van de schilder.

Dertig jaar lang was Lazarus Marcquis de arts van de Antwerpse dominicanen. Zijn zoon, Godefridus Marcquis (°1610), trad bij de Antwerpse dominicanen in, werd prior van het klooster en later provinciaal van de orde. Lazarus Marcquis werd in 1647 in de dominicanenkerk begraven, aan de noordoostkant van het hoogkoor. Zijn grafzerk is er nog steeds te bezichtigen.