Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

De Onze-Lieve-Vrouwetoren van Antwerpen

Vrolijke deuntjes: beiaardmuziek

Beiaardiers

Overzicht van de kerk-en stadsbeiaardiers op de O.-L.-VROUWETOREN:

1481 – ????: ELISEUS; 30 dec. 1481 wordt deze monnik aangesteld als kerkbeiaardier.

voor 1540: Samson VAN SOLBRECHT, kerkbeiaardier

1540 – 1560: Samson VAN SOLBRECHT eveneens (eerst vermelde) stadsbeiaardier

1560 – 1560: Franchoys LOERENS

1560 – 1585: Jacques RIEULIN

1585 – 1631: Jan RIEULIN

1631 – 1636: Hubert CRAMA*

1636 – 1686: Hubert CRAMA

1687 – 1719: Francois DE WEVER

1719/’20 – 1739: Theodoor EVERAERTS

1740 – 1771: Joannes DE GRUIJTTER

1771 – 1805: Amandus DE GRUIJTTER

1805 – 1807: Josephus DE GRUIJTER

1807 – 1833: Jean JANSSENS

1834 – 1864: Jan Frans VOLCKERICK

1863/’64 – 1897//1901: Joseph CALLAERTS

1901 – 1937: Gustaaf BREES

1937 – 1945: Jos VAES (1895 -)

1945 – 1968: John GEBRUERS (1898 – 1978)

1968 – 1982: Jo HAAZEN

1982- 1986: geen vaste beiaardier; enkel in beurtrol Linda De Schepper en Aime Lombart

1986 – 2011: Geert D’HOLLANDER

2011 – Koen VAN ASSCHE en Liesbeth JANSSENS

De Sot van Aelst, de eerste, anonieme bespeler van de beiaard

Te Antwerpen is al in 1417 sprake van met klokken beieren, maar in 1481 wordt er voor het eerst melding gemaakt van iemand die, weliswaar niet afkomstig van Antwerpen, iets op de klokken speelt. In een kroniek van 1481 leest men: “Dit jaer begost men t’Antwerpen op de clock te speelen alderhande liekens en choorsanck; het was eenen sot van Aelst die dat eerst begost, die men daertoe huerde.” De vraag is of men met deze ‘zot van Aalst’ eigenlijk Eliseus bedoelt, de eerste officiële beiaardier die nog net voor het einde van 1481 wordt benoemd.

1481 – X: ELISEUS (? -?)

Volgens de overlevering is Eliseus, vermoedelijk een monnik, de eerste aangestelde kerkbeiaardier (er is dan nog geen stadsbeiaard: zo ver reikt de toren nog niet). aangesteld op 30 december 1481.

 

1540 – 1560: Samson VAN SOLBRECHT (? – 1560)

Van Solbrecht is reeds kerkbeiaardier wanneer hij in 1540 ook aangesteld wordt als de allereerste stadsbeiaardier: dit valt uiteraard samen met de inhuldiging van de stadsbeiaard. Oorspronkelijk afkomstig uit Valenciennes, verkrijgt hij pas bij deze benoeming op 25 februari 1540 het poorterschap van Antwerpen. Het is opvallend dat de functie van kerkbeiaardier op zich niet de vereiste van Antwerps poorterschap inhoudt. Gedurende twintig jaar kwijt hij zich aan zijn taak, totdat hij door aan de gevolgen van een val overlijdt. Vermoed wordt dat hij ten val kwam op de torentrappen.

1560 – 1560: Franchoys LOERENS (? -?)

Deze man neemt gedurende vier maanden de dienst waar als stadsbeiaardier na het overlijden van Van Solbrecht. Het is niet geweten of hij zich uiteindelijk kandidaat stelt voor het ambt: we vinden hem alleszins niet terug bij de wedstrijdkandidaten (infra).

1560 – 1585: Jacques RIEULIN (? -1585)

Hij is afkomstig uit Ath in Henegouwen. Na een wedstrijd met twee andere kandidaten (een uit Doornik, de andere uit Delft) wordt hij op 1560 door de kerkmeesters en de thesaurier benoemd. Het is tijdens zijn ambtstermijn dat het stadsbestuur in handen komt van de Calvinisten. En zij zijn allesbehalve opgezet met de vrolijke deuntjes die hij vanuit de hoogte over heel de stad afspeelt. In 1580 wordt hij dan ook door het Calvinistisch schepencollege op de vingers getikt en hem wordt opgedragen vanaf dan enkel nog psalmen, geestelijke, of stichtende liederen en lofzangen te spelen.

 

1585 – 1631: Jan RIEULIN (+ 1631)

Als zoon van Jacques Rieulin wordt hij in Antwerpen geboren, en is dus van rechtswege poorter. Hij wordt door het schepencollege benoemd als opvolger van zijn vader zonder dat er een wedstrijd werd gehouden, daar hij zijn bekwaamheid kan bewijzen. Zijn aanstelling valt samen met de terugkeer van het katholieke stadsbestuur, waardoor terug vrolijkere muziekstukken toegestaan worden. Het is zeer waarschijnlijk dat Jan zijn vader al regelmatig op de beiaard verving. In de archieven van de stad is de volgende anekdote bewaard: blijkbaar kan Jan Rieulin het niet zo vinden met een buur, kapitein van de burgerwacht in zijn kwartier. Deze kapitein belast Jan met de nachtronde, iets dat hij onmogelijk kan uitvoeren door zijn ambt, daar hij soms al zeer vroeg in de toren dient te zijn. Gelukkig krijgt hij van de stad ontheffing van deze plicht. In 1590 richt hij een nieuw verzoek aan het bestuur, deze keer om een loonsverhoging toe te staan: de prijzen zijn zo gestegen dat hij niet meer rondkomt met zijn beiaardsloon. Ook dit wordt hem gelukkig toegekend.

1631 – 1636 (betwist)/1636 – 1686: Hubert CRAMA (+1686)

Op zijn sterfbed draagt Jan Rieuilin zijn enige leerling Hubert Crama voor als waardig opvolger. Het kapittel van de kathedraal komt de dag erna in spoedzitting bijeen, en besluit daarbij zonder overleg met de stad het advies van de overledene te volgen, met de benoeming van Crama tot beiaardier. Het wordt het begin van een jarenlange procedureslag voor de Raad van Brabant.

Uiteindelijk wordt een compromis gevonden, en verzoekt Hubert Crama aan de stad hem te bevestigen in zijn rol van stadsbeiaardier. Daardoor wordt de benoemingsbevoegdheid van de stad erkend, en blijft de keuze van het kapittel behouden. Op 1 december 1636 legt hij dan uiteindelijk de eed af. De stad betaalt zijn achterstallig loon uit voor de periode 1631-1636. Crama zal een lange loopbaan tegemoet gaan. Het poorterschap van de stad werd aan deze man uit Montignies hem toegekend op 26 oktober 1635. In zijn uitzonderlijk lange loopbaan maakt hij de vernieuwing mee van zowel de stads- als de kerkbeiaard door de gebroeders Hemony.

 

1687 – 1719: Francois DE WEVER (? – 1719)

Afkomstig uit Sint-Niklaas, waar hij reeds beiaardier is, van 1653 tot 1672. Verwerft pas in 1693 het Antwerps poorterschap. Hij krijgt de benoeming eerder bij toeval, daar de aangewezen opvolger er blijkbaar de brui aan geeft – een zekere Jan An uit Gouda – en waarom is niet geweten (terwijl deze dan toch al benoemd was door het stadsbestuur…). Blijkbaar nam Francois De Wever deze functie al geruime tijd waar, want in zijn verzoekschrift tot benoeming vermeldt hij dat hij sinds 1681 de stadsbeiaard bespeelt, zonder enige hulp van zijn leermeester Crama.

Bovenop zijn ambt heeft Francois De Wever nog een bijverdienste: hij is ook handschoenmaker. Blijkbaar is hij ook een tijdlang samen in functie met Jan Frans Van Dyck. Hij overlijdt op Kerstdag 1719.

1719/’20 – 1739: Theodoor EVERAERTS

Op diezelfde kerstdag 1719 wordt Everaerts op proef aangenomen, en een jaar later benoemd tot beiaardier. Van deze geboren Antwerpenaar is niet geweten of hij een verzoekschrift indiende of aan een wedstrijd deelnam. Mogelijk ontvangt Everaerts het ambt doordat hij de zoon is van de koster van de kathedraal.

1740 – 1771: Joannes DE GRUIJTTER

De man, geboren te Ieper, wordt op 1 september 1740 als winnaar gekozen na een wedstrijd met twee andere beiaardiers, de een uit Leuven, de andere uit Soignies. Enkele weken later, op 4 november 1740, legt hij plechtig de eed af. (Na de wedstrijd rijst er nog een geschil tussen een brouwer en het stadsbestuur: deze laatste vindt dat de 62 potten bier gedronken in de toren tijdens de wedstrijd overdreven, en wilt er maar 20 potten betalen, waarbij de schepen eist dat de rest van het bier zou betaald worden door zij die het hadden gedronken. Of het bier de muzikale kwaliteit tijdens de wedstrijd ten goede kwam, is niet geweten.)

De Gruijtter Is eveneens organist en violist van de H. Sacramentskapel in de O.-L.-Vrouwekathedraal. Uiteindelijk verwerft hij op 60-jarige leeftijd ca. 1709 ook het ‘luyderschap’ van de stad, dit is waarschijnlijk het belangrijke ambt van hoofdklokkenluider.

Het is in 1922 dat men van hem een muziekhandschrift ontdekt: “…voor den beijaert ofte klok-spil tot Antwerpen…”, met 194 composities o.m. van Lully, Couperin, Händel, Vivaldi, alsook van J.H. Fiocco en W. De Desch, beiden kapelmeesters van de kathedraal, en 2 van hemzelf. Vandaag wordt dit handschrift bewaard in het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen.

Hij geeft heel wat aandacht aan de technische uitrusting van zijn klavier, een klavier dat tot op heden als model kan beschouwd worden voor alle latere beiaardiers.

 

1771 – 1805: Amandus DE GRUIJTTER

Op 1 augustus 1771 legt Amandus de eed af als beiaardier, waarbij hij zijn vader opvolgt. Het betreft een regeling met het stadsbestuur, want Joannes De Gruijtter was nog niet gestorven: hij doet afstand van zijn ambt ten voordele van zijn zoon, en het stadsbestuur gaat hiermee akkoord.

Van de Franse bezetter ontvangt Amandus de Gruijter een lijstje van nog geoorloofde wijsjes: La Marseillaise, Carmagnole, Ca ira, en andere populaire Franse deuntjes.

1805 – 1807: Josephus DE GRUIJTER

Josephus is de zoon van de vorige beiaardier Amandus, Hij neemt echter al na 2 jaar ontslag, daar zijn andere bezigheden hem niet toelaten zich nog langer aan het ambt te wijden (welke die bezigheden dan wel zijn, wordt niet verteld). Al gedurende tien maanden laat hij zich vervangen door Jean Janssens, die op aanraden van De Gruijtter de nieuwe stadsbeiaardier wordt.

1807 – 1833: Jean-Baptiste Jozef JANSSENS

Janssens is de eerste stadsbeiaardier die in handen van de burgemeester de eed dient af te leggen. In casu wordt dit, door de nieuwe wet die samengaat met het ontstaan van België, pas 21 jaar na zijn benoeming opgelegd. Dat gebeurt dan bij burgemeester Degrelle op 8 april 1831. Daarbij dient Janssens met luide stem de eed van trouw te zweren aan de regent, de Belgische grondwet, en aan de wetten van het Belgische volk.

1834 – 1864: Jan Frans VOLCKERICK (1815 – 1897)

Op 24 augustus 1833 houdt de stad een concours voor de opvolging van Janssens. Hieruit komt Winant Servais uit Hasselt als winnaar. Het is een raadsel wat er dan gebeurt; waarschijnlijk geeft Servais er de brui aan, of komt hij nooit opdagen voor zijn benoeming. Op 19 december 1834 wordt dan Volckerick benoemd tot stadsbeiaardier: hij had zelfs niet deelgenomen aan het concours, maar vermoed wordt dat hij het stadsbestuur gedurende een jaar uit de nood heeft geholpen.

Jan Frans Volckerick is al sinds zijn 7de bekend met de kathedraal: hij was er namelijk koorknaap. Bij zijn benoeming heeft hij de leeftijd van 19 jaar. Deze beiaardier wordt later tevens pianoleerkracht aan de Instituten Sint-Ignace en Sint-Jozef. Hij laat ook heel wat manuscripten na: composities voor koor en orkest, alsmede voor kunst- en populaire liederen. Bovenop deze drukke activiteiten is Jan Frans ook nog een juwelier-zilversmid (men vraagt zich inderdaad af waar deze man de tijd nog vond).

Zijn woonst ligt vlakbij: het huis De Valk, op de hoek van de Grote Markt. Een of ander oponthoud onderweg zal hij dus niet als reden hebben kunnen aanvoeren voor eventuele laattijdige aankomst op zijn arbeidsplaats.

In 1973 publiceert Margo Halsted een proefschrift over hem aan de University of California.

 

1863 – 1901: Joseph CALLAERTS

Hij is leerling van Jacques-Nicolas Lemmens aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel. In mei 1855 volgt hij Karel Delin als titularis-organist van de Antwerpse kathedraal op, nog voor hij dus zijn orgeldiploma heeft behaald. In 1863 wordt hij ook nog stadsbeiaardier. In 1877 speelt hij vanuit de Onze-Lieve-Vrouwetoren mee met de befaamde Rubenscantate van Peter Benoit op de Groenplaats. Het is onder zijn leiding dat het experiment met het Smulders-klavier door wordt doorgevoerd, een klavier uit Nederland dat het beiaarden het gemak van pianospel zou bezorgen. (Het werd echter na Callaerts terug afgedankt wegens belangrijke nadelen.)

1901 – 1937: Gustaaf BREES

Ook Gustaaf Brees is tevens organist in de hoofdkerk. Ook betrekt hij de functie van muziekleraar aan het Sint-Jan-Berchmanscollege. Zijn zoon, Antoon, die hier samen met Staf Gebruers een tijdlang hulpbeiaardier was, wordt later beiaardier in de Verenigde Staten.

1937 – 1945: Jos VAES (1895 -)

Geboren te Geel. Studeert aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen als leerling van Lodewijk Mortelmans en August de Boeck. In de periode 1916-1945 is hij tweede organist van de hoofdkerk, en wordt hij ook een bekend organist van het Empire- en van het Roxytheater. In 1930 speelt Jos Vaes het orgel van de Kristus Koningkerk op de wereldtentoonstelling van Antwerpen. Tevens is hij ook organist van de Noorse en de Engelse kerk te Antwerpen, en repetitor aan de Koninklijke Vlaamse Opera.

1945 – 1968: John GEBRUERS (1898 – 1978)

Sedert 1925 is John Gebruers beiaardier van de Sint-Catharinakerk op het Kiel, waar er elke woensdagavond in de zomer een concert plaatsvindt. Vanaf 1925 ook is deze beiaardier gelegenheidsvervanger van Gustaaf Brees in de Onze-Lieve-Vrouwetoren. In 1968 legt hij het ambt van stadbeiaardier neer, op 70-jarige leeftijd. John Gebruers is medestichter en voorzitter van de oud-leerlingenbond van de Koninklijke Beiaardschool te Mechelen.

Niets zo zinvol in een geslaagd leven dan eigen vaardigheden doorgeven aan de volgende generatie. John Gebruers leert de knepen van het vak aan de nog erg jonge Jo Haazen … die de volgende stadbeiaardier zal worden.

1968 – 1982: Jo HAAZEN

Al in 1958 – op jeugdige leeftijd – is Jo Haaze een bewonderaar van beiaardmuziek. Hij wordt een leerling van John Gebruers. Zijn concerten in de stad worden legendarisch door de massa toeschouwers en luisteraars die ze aantrekken. Jo Haazen wordt niet alleen in de stad bekend, maar tot in het buitenland voor zijn beiaardkunst. Tevens wijdde hij een volledig boek aan de geschiedenis van de Antwerpse beiaard: De zingende toren, Antwerpen, 1979. Ten geleide schrijft George van Cauwenbergh een hulde als voorwoord: “Je hebt wat roem bijeengespeeld Meester Haazen en je kent de zoete smaak van het succes.”

1982 – 1986: /

Deze 5 jaar moet men het zonder vaste beiaardier stellen. Er is wel een beurtrol met Linda De Schepper en Aime Lombart.

1986 – 2011: Geert D’HOLLANDER

Geert D’Hollander studeerde piano, kamermuziek, koor- en orkestleiding, fuga en compositie aan het Conservatorium van Antwerpen en voltooide zijn studies aan de Beiaardschool Jef Denyn met grote onderscheiding. Hij wint meer dan dertig internationale wedstrijden, waaronder de Internationale Koningin Elisabethwedstrijd. In 1997 volgt hij Ronals Barnes op als beiaardier van de Universiteit van Berkeley waarvoor hij in 2008 de hoogste onderscheiding van de universiteit ontvangt. Tot 2012 is Geert D’hollander stadsbeiaardier van Antwerpen, Gent en Lier. Datzelfde jaar wordt hij benoemd tot voltijds beiaardier van Bok Tower Gardens in Florida (VS) en stadsbeiaardier van Middelburg (Nederland). Geert D’hollander was tot 2012 docent, nu gastdocent aan de Koninklijke Beiaardschool te Mechelen. Hij geeft masterclasses in Europa en in de Verenigde Staten en concerteert wereldwijd. (biografie: Koninklijke Beiaardschool Mechelen)

2011 – : Koen VAN ASSCHE en Liesbeth JANSSENS

Koen Van Assche is auteur van een studiemethode voor het beiaardspel en geeft beiaardles aan de Beiaardschool Jef Denyn en de Academies van Gent, Haaltert (Ninove), Borgerhout en Lier. Hij is stadsbeiaardier niet alleen van Antwerpen, maar ook van Leuven, Turnhout en Herentals en gastbeiaardier in Europa en VS. Koen is ook voorzitter van de Vlaamse Beiaard Vereniging en van de Beiaard Wereld Federatie. Tijdens internationale beiaardwedstrijden won hij diverse prijzen en zijn beiaardspel werd uitgegeven op cd, waaronder een integrale uitvoering van “De Vier Jaargetijden” van Antonio Vivaldi. (biografie: Koninklijke Beiaardschool Mechelen)

Liesbeth Janssens (°1971) behaalde haar beiaarddiploma aan de Koninklijke Beiaardschool “Jef Denyn” in 1994. Naast beiaardier van Antwerpen is ze ook adjunct-stadsbeiaardier van Gent en stadsbeiaardier van Lommel. Ze wordt regelmatig gevraagd op internationale beiaardfestivals en zomerconcertreeksen in Europa en de Verenigde Staten. Liesbeth Janssens is eindredacteur van het Magazine van de Vlaamse Beiaardvereniging en publiceert ook in o.m. het Amerikaanse GCNA-Bulletin en het Nederlandse Klok en Klepel. Ze zetelt tevens in de Raad van Bestuur van de Vlaamse Beiaardvereniging. (biografie: ‘Beiaard Gent’)

Het leven van een beiaardier

I… TIJDENS HET ANCIEN RÉGIME

Ook al was de beiaardier het merendeel van zijn loopbaan onttrokken aan het oog van de burgers beneden, toch was zijn functie een ambt waarvoor niet de eerste de beste werd gekozen: het schepencollege, tezamen met de kerkmeesters, hield zich steeds hoogstpersoonlijk bezig met de rekrutering van een nieuwe beiaardier. Nu ook weer niet zo’n intense opdracht voor de bestuurders gezien de meeste beiaardiers het opvallend decennialang volhielden.

De normale gang van zaken was dat een ‘concours’ werd uitgeschreven, waarop meestal een drietal beiaardiers op afkwamen, en waaruit dan de beste werd geselecteerd. Af en toe gebeurde het dat de beiaardier zijn bekwaamheid reeds kon aantonen, ofwel doordat de vorige beiaardier uitdrukkelijk hem als waardige opvolger had aanbevolen, of eenvoudigweg omdat de nieuwe beiaardier in feite diezelfde taak al enige jaren op zich nam, daar de beiaardier zelf te oud was geworden om zijn plichten nog te voldoen.

Een maal werd de benoeming door het kapittel betwist door de kerkfabriek en de Stad, met succes, nl. in het geval van Hubert Crama. Daarvoor hadden zij enkele jaren een procedureslag doorlopen om wie nu eigenlijk het benoemingsrecht bezat.

Wie ook als winnaar uit de bus kwam, een formele vereiste is het poorterschap van de stad. Een soms onpraktische vereiste, want het gebeurde wel eens dat geen van de kandidaten uit Antwerpen was. Het poorterschap volgde dan bijna meteen op de benoeming, meestal op vraag van de nieuwe beiaardier: zo krijgt in 1635 Hubert Crama, afkomstig uit Montignies, het poorterschap na het schepencollege hier om verzocht te hebben. En nog in 1748, pas enkele jaren na zijn aanstelling, zou men aan Jan de Gruijtter niet alleen het poorterschap verlenen, maar ook volledige vrijstelling van de poortersbelasting, omdat de verzoeker zelf had laten weten dat met het bescheiden loon van beiaardier de hoge poortersbelasting niet kon worden betaald.

Het beiaardierschap was in het Ancien Regime daarenboven geen ‘nine-to-five‘ job: er werd van de beiaardier verwacht dat hij dag en nacht ter beschikking stond, zeven dagen op zeven! Wat ook de reden mocht zijn, als de stad verzocht om de beiaard te bedienen, had de beiaardier zich daaraan te houden – voor die extra dienst mocht hij dan een bijkomende rekening sturen.

Zo gebeurde het bijvoorbeeld dat Jan Rieulin in de winter van 1609, gedurende honderd onafgebroken dagen – van 12 november tot 21 februari 1610 – zelf het uur en de voorslag op de klok had te slaan, daar door torenwerken het automatisch mechanisme was stilgezet. Dat betekende dus reeds om 5 uur ’s ochtends present in de toren, tot 9 uur ’s avonds, waarbij hij dan om het kwartier de klok moest luiden. Hoe de man dat klaarspeelde om 16 uur per dag in zijn eentje boven door te brengen weet niemand – wel dat weinigen het hem vandaag zouden nadoen. Hij werd er wel genereus voor vergoed.

Het beiaardierschap behelsde wel meer dan enkel gelegenheidsmuziek en een stand by. Dit ambt was een drukke bezigheid. Niet alleen waren er de vele kerkdiensten – waarvoor de man dan de kerkbeiaard bediende, gelukkig al wat dichter bij de begane grond – toch al 200 treden lager dan de stadsbeiaard.

Hij moest ook dagelijks muziek instuderen en in tabulatuur overbrengen. Van de beiaardier werd uiteraard verwacht dat hij stad en bezoekers regelmatig verraste met nieuwe deuntjes.

En, zoals reeds gezegd, was er ook het versteken van de trommel die de automatische beiaard aandrijft: dat was een karwei die soms wel twee weken kon duren.

De Zwitserse fysicus en medicus Thomas Platter die in 1599 onze contreien bezoekt, belicht in zijn reisverslag de Antwerpse beiaardier in volle actie: “De speler moet zich echter sterk inspannen en ik heb gezien hoe hem het zweet daarbij uitbreekt.” Aan deze reiziger uit Bazel danken we ook de leerzame wetenswaardigheid omtrent de vorming van een beiaardier. Die bedient zich van een oefenspel met kleiklokjes en houten klepels. In dat jaar bestaat de stadsbeiaard uit 33 diatonisch gestemde klokken.

Inkomsten

Toch, voor al deze karweien die de beiaardier druk bezig hielden, ontving men geen royale wedde. Het stadsbestuur ontving in de loop van de tijden verschillende rekwesten van de beiaardiers om hun loon te verhogen, vaak met als rede dat de inflatie te hoog was, of dat het loon niet steeds alle kosten dekte. Jacques Rieulin, de tweede stadsbeiaardier, heeft iets meer geluk: in 1562 krijgt hij vanzelf een weddeverhoging door de Stad, om hem te overhalen de stad niet te verlaten, wat ook effect heeft: door deze hogere wedde blijft hij tot aan zijn dood in 1584 Antwerps stads- en kerkbeiaardier.

Vier categorieën van opdrachtgevers zorgden voor een vast loon en vele extra verdiensten: de kerk, het stadsbestuur, ambachten, gilden en broederschappen, en particuliere burgers.

  1. De Stad: zie stadsbeiaard. De grote klok werd geluid tot eer van de koning of de landvoogd.
  2. De Kerk, zijnde kapittel en parochie: zie kerkbeiaard.
  3. Voor de afzonderlijke ambachten, gilden en broederschappen, is het luiden bij de feestdagen en voor gewone missen, votief- en requiemmissen en loven. Voor feestdagen vangt dit luiden telkens aan op de vooravond en voor de hoogmis op de eigenlijke feestdag. Zowel voor de gilde van Onze-Lieve-Vrouw-Lof als voor de broederschap van het Heilig Sacrament wordt er geluid op de specifieke hoogdagen van hun devotie, alsook bij de wekelijkse diensten: de mariale devotiemis valt traditiegetrouw op zaterdag, terwijl het dagelijkse Maria-lof fungeert als avondgebed (een populaire mengvorm van het Mariahymnen van vespers en completen). Indachtig Witte Donderdag is er ter ere van het Heilig Sacrament een devotiemis op donderdag, en ook het lof heeft allereerst op donderdag plaats, evenals op zon- en feestdagen.
  4. En de particuliere burgers deden beroep op de beiaardier voor persoonlijke kerkdiensten, meer bepaald huwelijken en uitvaartdiensten.

In de lijn van zijn beroep weet de beiaardier van de Antwerpse hoofdkerk zich bijkomende inkomsten te verzekeren door elders gevraagd te worden voor expertise van nieuwe beiaarden of om het trommelspel op te steken, bv. van de naburige Sint-Jacobskerk.

Een heel apart extraatje heeft de beiaardier te danken aan het torentoerisme. Van de fooien die de bezoekers van de toren hem geven, mag hij een derde behouden, de overige twee derden gaat naar de klokkenluider.

Sommigen onder hen waren ook muzikaal actief met andere instrumenten: De Gruijtter had een extra bijverdienste als vioolspeler. En Hubert Crama vervaardigde naast zijn dagtaak ook nog zelf instrumenten die hij samen met zijn vrouw verkocht.

Veiligheid

Het dagelijks beklimmen en afdalen van de toren was voor hemzelf op de duur wel iets minder opzienbarend. Bovendien is veiligheid geboden – niet altijd evident; zo is beiaardier Samson van Solbrecht in 1560 waarschijnlijk bij het bestijgen of afdalen van de toren dodelijk ten val gekomen. De beiaardier moest – aldus een document uit 1590 – ook zelf eigen kaarsen meebrengen, allereerst om het beiaardklavier te verlichten, maar waarschijnlijk eveneens ook voor de beklimming van de traptoren ’s nachts, en in de winter ook ‘s morgens en ’s avonds.

  1. NA 1800

Vanaf de 19de eeuw komt het vaak voor dat de beiaardier als bijverdienste ook les geeft in muziek aan een Antwerpse school.

OLV-torens vanuit het Oosten