Zijbeuk
De ruimte tussen een reeks pijlers van de middenbeuk en een reeks pijlers links of rechts ervan, of de ruimte tussen een reeks pijlers en de buitenmuur.
Zaalkerk
Rechthoekig kerkgebouw zonder beuken. De meeste grote kapellen in Antwerpen (zoals de zgn. Keizerskapel en de zgn. Schoenmakerskapel) hebben eigenlijk de vorm van een zaalkerk. Ook de meeste kerken die in de 2de helft van de 20e eeuw werden gebouwd, zijn zaalkerken.
Viering
Het centrale punt van een kerk met kruisvormig grondplan. De viering is het kruispunt tussen de lengteas [gevormd door koor en schip] en de breedteas [gevormd door het dwarsschip].
Travee
De ruimte tussen twee steunpunten (muur of pijlers) in de lengterichting van het schip, het dwarsschip, het koor of een beuk.
Tochtportaal
Ruimte die, meestal binnenin, tegen de buitendeur is aangebouwd om te voorkomen dat de openstaande buitendeur voortdurend tocht veroorzaakt in het gebouw.
Schip
Het achterste gedeelte van de kerk voorbehouden voor de kerkgangers. Het schip loopt tot aan het dwarsschip.
Sacristie
De kamer waar de priester(s), de gebedsvoorganger(s) en de misdienaar(s) en/of acoliet(en) zich voorbereiden en omkleden voor de mis.
Narthex
De voorhal van een vroegchristelijke kerk voorbehouden voor wie (nog) niet tot de eigenlijke kerkgemeenschap werd toegelaten: boetelingen en ongedoopten. Dit laatste verklaart ook waarom de doopvont zich in de buurt van de narthex bevond.
Middenbeuk
De ruimte tussen de twee middelste reeksen pijlers van het schip.
Kranskapel
Een kapel aan de gebogen achterwand van het koor. In de symboliek van het kruisvormige grondplan, waarbij het koor voor het hoofd van de gekruisigde Jezus staat, vormen deze kapellen a.h.w. een stralenkrans rond dit hoofd. Vandaar dat ze soms ook ‘straalkapellen’ worden genoemd.