Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

Tentoonstellingen - Archief

2004 - Rubens, allesbehalve wereldvreemd

6 Maart - 12 September 2004

Sint-Jacobskerk:
Rubens, familieman

Inhoudstafel

1637 > De St.-Jacobskerk

1 maart 1637. Rubens’ jongste kind, Peter Paul, wordt gedoopt. De familie heeft vandaag afgesproken bij de hoofdingang  van hun parochiekerk, de St.-Jacobskerk. De gotische kerk, waarvan de eerste steen in 1491 werd gelegd, is nog steeds niet voltooid. De middenbeuk en het transept zijn nog maar sinds een decennium overwelfd; aan het gewelf van het koor zijn de bouwmeesters nu volop bezig.  De afwerking van de kooromgang heeft echter heel wat vertraging opgelopen. Van de negen straalkapellen die zijn gepland, zijn er nog maar drie ingewijd. Bij een collecte in de parochie ten behoeve van de bouw van de kooromgang gaf Rubens bij wijze van protest slechts 12 gulden. Voor hem is de gotische bouwstijl immers barbaars en verouderd. Als hij zijn beurs trekt, is dat omdat hij nu eenmaal in deze parochie woont.

De aankleding van het interieur beantwoordt daarentegen wel aan de door Rubens gepropageerde klassieke vormentaal. Het koor is afgesloten door een eenvoudig vroegbarok doksaal met een centrale doorgang, die wordt geflankeerd door twee altaren. De meeste zijkapellen van het schip vertonen barokke marmeren afsluitingen met koperen balusters. Toen Guillaume Pluymaeckers in 1621-23 de houten afsluiting van de Venerabelkapel door koperen balusters verving, was Rubens een van de intekenaars, naast grote namen zoals burgermeester Van de Werve, Cornelis Lantschot en schilder Antoon van Dyck. De St.-Annakapel vormt een uitzondering, met haar hoge houten afsluiting met rolwerk, grotesken en drie kariatiden in zuivere Florisstijl, de zogenaamde Antwerpse Renaissance uit het midden van de 16de eeuw.

Tegen de pijlers van de middenbeuk moeten er apostelbeelden komen. Beeldhouwer Andries Colijns de Nole is bezig met het houwen van het eerste beeld, de heilige Paulus. Volgend jaar zal het beeld aan de eerste pijler rechts komen te hangen. Gilden en ambachten zorgen voor barokke altaren in hun kapellen, kapitaalkrachtige families smukken pijlers en wanden op met barokke epitafen. Zo krijgt deze gotische kerk toch een barokke aankleding.

Vandaag > De St.-Jacobskerk

De St.-Jacobskerk geldt als een van de rijkste barokkerken van de Nederlanden. In tegenstelling tot de meeste andere kerken is de St.-Jacobskerk tijdens de Franse periode niet leeggeroofd. J.B. Mortelmans, kapelaan van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, legde de eed van trouw aan de Franse Republiek af en werd als beloning benoemd tot pastoor van St.-Jacob. Zijn collaboratie werd hem door zijn parochianen niet in dank afgenomen, hoewel het interieur van de kerk hierdoor ongeschonden bleef.

Toch zal het menig bezoeker verbazen dat vandaag het interieur totaal verschilt van wat Rubens heeft gezien. De Onze-Lieve-Vrouwe- en de Venerabelkapel kregen hun huidige omvang pas in de jaren 1664-65. Ook de meeste straalkapellen in de kooromgang dateren van na Rubens’ dood, zo ook zijn eigen grafkapel.

Het vroegbarokke koordoksaal maakte in 1669 plaats voor een weelderig barok exemplaar door Sebastiaan de Neve, terwijl het koororgel van J.B. Forceville pas in 1727 werd geplaatst. Van de drieëntwintig altaren die de St.-Jacobskerk rijk is, heeft Rubens er slechts twee gekend: het Driekoningenaltaar, met een drieluik van Hendrik van Balen (1606), en het Sint-Hubertusaltaar, met een triptiek van Ambrosius Francken (1608). Alle andere dateren uit de tweede helft van de 17de eeuw en het begin van de 18de eeuw. Ook het eikenhouten koorgestoelte van Octaaf Herry, Artus I Quellin en diens neef Artus II Quellin (1658-70), de barokke preekstoel van Lodewijk Willemsens (1675), het monumentale hoofdaltaar van Artus II Quellin en Willem Kerrickx (1685), met een verheerlijking van Sint-Jacob, en de vele privé-monumenten met topstukken van barokke beeldhouwkunst, waren in Rubens’ tijd nog niet aanwezig

Architect Blomme begon in de vroege 20ste eeuw met restauratiewerkzaamheden aan de kerk. In 1963 nam de volledige restauratie een aanvang. Die is nu nog aan de gang. Onlangs kwamen in de kapel van Sint-Job zeldzame 16de-eeuwse  muurschilderingen aan het licht met onder meer voorstellingen van vioolspelers. In de Sint-Rochuskapel werd een monumentaal Laatste Oordeel blootgelegd.

Thema > P.P. Rubens, de familieman

Het verhaal van de familie Rubens is nauw verweven met dat van de St.-Jacobskerk. Rubens’ ouders, Jan Rubens en Maria Pijpelinckx, trouwen er op 29 november 1538. Als dertienjarige woonde Paul er op 12 mei 1590 het huwelijk bij van zijn zuster Blandina met Simeon du Parcq. Zijn eerste huwelijk, met Isabella Brant, werd op 13 oktober 1609 voltrokken in de St.-Michielsabdij. In afwachting van een geschikte woning met atelier verbleef het jonge koppel bij Isabella’s vader, Jan Brant, in de Kloosterstraat. Zijn oudste kinderen werden daarom in de nabijgelegen St.-Andries-kerk gedoopt. Eind 1610 kocht Rubens een groot huis met tuin aan de Wapper. Toch duurde het nog tot begin 1616 voor het gezin kon verhuizen. Rubens’ derde kind, Nicolaas, was het eerste waarvan het doopsel in de St.-Jacobskerk plaatsvond.

Rubens begon zijn dag graag met het bijwonen van het misoffer. Maar of hij daarvoor naar zijn parochiekerk ging of eerder naar een van de talrijke kloosterkerken in zijn buurt is niet bekend. Voor het ambt van kerkmeester had hij geen tijd. Zijn naam komt slechts uiterst zelden in de kerkelijke registers voor, ook niet als lid van een of andere kapel of broederschap. Maar de St.-Jacobskerk vormde het decor van vele grote gebeurtenissen uit zijn gezins- en familieleven.

Het tweede huwelijk van P.P. Rubens, met Helena Fourment, vond plaats in deze kerk op 6 december 1630. Hun vijf kinderen werden er allen gedoopt. Rubens stak niet onder stoelen of banken dat hij zich op zijn best voelde als gehuwde man, omringd door een geliefde echtgenote en kinderen. Rubens’ laatste geluk was het nieuws dat Helena Fourment voor de vijfde keer zwanger was. Zijn jongste kind Constantia Albertina, zou pas acht maanden na zijn dood het levenslicht aanschouwen.

De twee volwassen zonen uit zijn eerste huwelijk, Albert en Nicolaas, en zijn jonge weduwe, Helena Fourment, bundelden hun krachten om een waardige laatste rustplaats voor het familiehoofd te bouwen. De verstandhouding tussen Rubens’ oudste zonen en de ongeveer even oude Helena Fourment bleek uitstekend te zijn. Albert en Nicolaas trouwden kort na het overlijden van hun vader. Rubens’ eerste kleinkinderen werden in 1641 geboren en werden vernoemd naar zijn beide echtgenoten: de ene Isabella Helena, de andere Helena Francisca.

Nog tot in het midden van de 18de eeuw zou Rubens’ familie zijn gedachtenis in de grafkapel in ere houden. Nog in 1755 liet zijn achterkleinzoon, Jan Baptist van Parijs, de altaartafel en de grafzerk verfraaien.

P.P. Rubens > Zijn huwelijk en zijn kinderen

Het eerste huwelijk van Rubens met Isabella Brant, werd in de St.-Michielsabdij ingezegend op 13 oktober 1609. Bij haar overlijden in 1626 was Rubens zeer aangeslagen. Vier jaar later vond hij het geluk terug. Op drieënvijftigjarige leeftijd hertrouwde hij met de zestienjarige Helena Fourment. Zij was de dochter van zijn oude vriend en buurman, tapijthandelaar Daniël Fourment. Het huwelijk vond plaats op 6 december 1630 in de St.-Jacobskerk, niet in het trouwkoor, dat pas in 1670 gebouwd werd, maar in de kerk zelf. Twee dagen daarvoor waren de toekomstige echtelieden verschenen voor notaris Toussein Guyot om een huwelijkscontract af te sluiten. Hierin werd bepaald welke bedragen beide partijen bij hun huwelijk zouden inbrengen. Het document kwam via de nakomelingen van Rubens’ kleindochter Clara Petronilla terecht in het archief van het erfgoedcentrum ‘Kasteel van Gaasbeek’, dat een tijdlang in het bezit van een van Rubens’ nakomelingen was. Daar wordt het permanent tentoongesteld.

De vijf kinderen die uit Rubens’ tweede huwelijk voortkwamen, werden allen gedoopt in de huidige doopvont. Het marmeren bekken met een indrukwekkend koperen deksel dagtekent uit 1626. De doopkapel is een met een koepel overdekte en gemarmerde ruimte aan de zuidzijde van de toren. De inrichting, uitgevoerd naar ontwerpen van architect Jan Kaulman, dateert van 1804.

Zijn voorlaatste telg, Peter Paul werd priester. Het jongste kind van Rubens werd acht maanden na zijn dood geboren. Zij werd later non in de abdij van Ter Kameren.

 

P.P. Rubens (°28-05-1577 †30-05-1640)
Isabella Brant (°1591 †20-06-1626)
∞ 13-10-1609-1626

1 Clara Serena °21-03-1611, St.-Andrieskerk †1623

2 Albert °05-05-1614, St.-Andrieskerk †1657

3 Nicolaas °23-03-1618, St.-Jacobskerk †1655

P.P. Rubens (°28-05-1577 †30-05-1640)
Helena Fourment (°01-04-1614 †15/07/1673)
∞ 06-12-1630

4 Clara Johanna °18-01-1632, St.-Jacobskerk †1689

5 Frans °12-07-1633, St.-Jacobskerk †1678

6 Isabella Helena °03-05-1635, St.-Jacobskerk †1652

7 Peter Paul °01-03-1637, St.-Jacobskerk †1684

8 Constantia Albertina °03-02-1641, St.-Jacobskerk †1709

P.P. Rubens > Zijn testament en begrafenis

P.P. Rubens overlijdt op woensdag 30 mei 1640, drie dagen na het opstellen van zijn laatste testament door notaris Toussein Guyot. Het document kwam via de nakomelingen van Rubens’ kleindochter Clara Petronilla terecht in het archief van het het erfgoedcentrum ‘Kasteel van Gaasbeek’, dat een tijdlang eigendom was van een van de nakomelingen van Rubens. Voor zijn begrafenis en die van zijn tweede echtgenote maakte Rubens volgende beschikkingen: ‘kiesende henne sepulture inde parochiaele kercke van St.-Jacob binnen deser stadt, terplaetse daer het den lancxtlevenden best goet duncken sal, stellende d’wtvaert ter discretie vanden selven lancxtlevenden ende de naetenoemene executeurs van desen hunnen testamente ende momboiren van henne minder-kinderen’.

Volgens de gebruiken van die tijd werd Rubens de avond van zijn overlijden begraven. Zijn lichaam werd tijdelijk bijgezet in het familiegraf van zijn schoonvader Daniël Fourment in de noordelijke kooromgang. De baar, bedekt met een zwart fluwelen lijkkleed en omgeven door zestig toortsen, opgesteld boven op het graf, versierd staat met het obiit van de kunstenaar.

 Op zaterdag 2 juni 1640 om 11 uur heeft de begrafenisplechtigheid plaats. Langs de weg van de Wapper naar de St.-Jacobskerk staat veel volk. De klokken luiden. Vóór de baar stappen zestig weeskinderen met toortsen en leden van de voornaamste kloosterorden: augustijnen, begarden, dominicanen, jezuïeten, kapucijnen, karmelieten, minderbroeders en miniemen. Daarachter volgen vertegenwoordigers van het kapittel van de kathedraal en van de stadsmagistraat. De rouwstoet wordt geleid door de twee oudste kinderen van Rubens, Albert en Nicolaas, gevolgd door de familie, vrienden, leden van de St.-Lucas en Romanisten.

Het koor en de altaren zijn behangen met zwart fluweel en kruisen van rood satijn. De requiemmis wordt gezongen door het koor van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Na de dienst volgt in het sterfhuis het rouwmaal dat 273 gulden kost. De stadsaalmoezeniers ontvangen 500 gulden om brood aan de armen uit te delen.

Gedurende zes weken blijft de katafalk opgesteld op het graf, verlicht door zes toortsen. Elke dag draagt een kapelaan een mis op voor zijn zielenrust. De familie betaalt in totaal 800 missen, te houden in zeven Antwerpse kloosters, de parochiekerk van Elewijt en bij de zwartzusters van Mechelen.

Vijf jaar later, in 1645, kan het lichaam van Rubens eindelijk worden overgebracht naar de grafkelder die onder de pas voltooide kapel is gebouwd. De overbrenging van het stoffelijk overschot van Rubens gebeurde ditmaal discreet, zonder pracht en praal.

P.P. Rubens > Zijn grafkapel en altaar

In 1636 startte het kerkbestuur een geldinzameling om de voltooiing van het koor en de kooromgang met zeven kranskapellen te bekostigen. Rijke families kregen de kans om de bouw van een kapel te betalen. Rubens echter was weinig geïnteresseerd in een gotische kapel en ging niet op de uitnodiging in. In 1640, vlak voor zijn dood, stemde hij uiteindelijk toch toe om er begraven te worden. Om eer te bewijzen aan hun echtgenoot en vader kozen Helena Fourment en Rubens‘ zonen uit zijn eerste huwelijk de centrale kapel in de as van de kerk, net achter het hoogkoor. Op dat moment waren nog slechts drie kapellen in de kooromgang voltooid.

De opdracht voor de bouw, verleend op 14 maart 1642, bood meestermetser Antoon Maicx en steenhouwer Jacques des Enffans weinig ruimte, aangezien de bestaande straalkapellen als voorbeeld dienden. De gotische kapel was af in 1645.

Kort na de afwerking van de kapel begon Cornelis van Mildert met de bouw van het Rubensaltaar. Het eenvoudige barokke portiekaltaar in wit, zwart en rood marmer was in 1650 voltooid. Jan Baptist de Broechoven de Bergeyck, tweede echtgenoot van Helena Fourment, schonk de altaartafel.

Volgens Helena Fourment had Rubens de wens geuit dat zijn schilderij Madonna met heiligen en het beeld van de Moeder van Smarten zijn grafkapel zouden sieren. Vanwege het ongewone formaat van het paneel – bijna vierkant – was de opdracht niet eenvoudig. Het altaarstuk wordt geflankeerd door twee smalle roodmarmeren zuilen. De uitzonderlijk hoge bekroning bestaat uit een gebroken fronton en een nis die de kroonlijst doorbreekt. Het beeld van de Moeder van Smarten is waarschijnlijk gebeeldhouwd door Lucas Faydherbe (1617-1697), die tot kort voor Rubens’ dood in het atelier van de grootmeester werkte. Andere argumenten pleiten weliswaar voor een toeschrijving aan Hiëronymus Duquesnoy (1602-1654).

De altaartafel kwam er omstreeks 1755 op initiatief van Rubens’ achterkleinzoon kanunnik Jan Baptist van Parijs. De witmarmeren tombe in rococostijl is het werk van Hendrik Danco. De predella is versierd met een rocaillemedaillon met het wapen van P.P. Rubens en een witmarmeren plaat met als opschrift:

Weduwe Helena Fourment en kinderen hebben deze kapel, dit altaar en dit schilderij aan de eredienst van de Moeder Gods gewijd en laten oprichten tot aandenken van Rubens.

Boven het altaar hangt een 19de-eeuws wapenbord van Rubens met zijn wapen en overlijdensdatum.

P.P. Rubens > Madonna met Heiligen

Enkele dagen voor zijn dood drukte Rubens de wens uit dat dit schilderij zijn graf zou sieren, hoewel het er niet voor bedoeld was. Over de opdrachtgever van dit zeer late werk is niets bekend, noch waarom het nooit werd afgeleverd.

Niets in het afgebeelde heeft betrekking op begrafenis of rouw. De compositie is gebaseerd op het iconografische type van de ‘sacra conversatione’ – de Madonna in gesprek met andere heiligen –, een uitvinding van de Italiaanse Renaissance. Maria met het Kind op de arm is in de compositie de belangrijkste figuur, tot wie alle omstanders zich richten. Aan de heiligen die haar omringen, toont Maria het Kind, waarvan de gelaatstrekken herinneren aan de kleine Frans Rubens, de oudste zoon van Rubens en Helena Fourment. Men herkent de H. Joris, Maria Magdalena en de H. Hiëronymus, die naar de Bijbel wijst en de rechterhand belerend opsteekt. De knielende man in bisschopsgewaad en de figuren achter hem zijn niet met zekerheid te identificeren. Wellicht houden zij verband met de oorspronkelijke bestemming van het schilderij. De knielende man zou de opdrachtgever kunnen zijn.

Door het benadrukken van de rol van Maria, een essentieel strijdpunt tussen roomsen en protestanten, sluit het werk aan bij de contrareformatorische iconografie. De aanwezigheid van Hiëronymus is in dit opzicht betekenisvol: hij was een van de meest overtuigde verdedigers van het goddelijke en maagdelijke moederschap van Maria.

Het schilderij werd in 1794 uit de kerk weggehaald door de Fransen, maar werd in 1801 teruggeven aan de stad Antwerpen. Het werd tentoongesteld in de Academie tot het in 1815 weer werd overgebracht naar de kerk. In 1803 had Jean-Joseph Delin er een kopie van gemaakt voor de Rubenskapel.

P.P. Rubens > Zijn grafsteen

De grafsteen in wit marmer aan de ingang van de grafkapel werd pas in 1755 door Hendrik Danco aangebracht op initiatief van kanunnik Jan Baptist van Parijs, achterkleinzoon van de schilder, kleinzoon van zijn dochter Clara Johanna. De gebeitelde Latijnse inscriptie werd door Gaspar Gevartius opgesteld bij het overlijden van zijn vriend P.P. Rubens, maar de familie gebruikte het niet onmiddellijk. Het opschrift werd pas een eeuw later gebeiteld en luidt als volgt:

Ter ere van de algoede en almachtige God
P.P.  Rubens, ridder,
Zoon van Jan, schepen van deze stad
Heer van Steen
Die uitblonk onder de vele begaafdheden
Door de kennis van de geschiedenis en van alle edele kunsten
En daardoor de naam verwierf van
Apelles
Van zijn tijd als van alle eeuwen
En die een weg veroverde tot in het hart van koningen
En prinsen
Verheven tot de waardigheid van schrijver van de
Geheime Raad
Door Filips IV koning van Spanje en Indië
In het jaar 1639 afgevaardigd
Naar Karel, koning van Groot-Brittannië
En de grondvesten legde van de weldra gesloten vrede
Tussen beide vorsten
Hij stierf in het jaar onzes Heren 1640, 30 mei
In de leeftijd van 64 jaar
Hij ruste in vrede

P.P. Rubens > De familie in de grafkapel

Albert (1614-1657), de oudste zoon van P.P. Rubens en Isabella Brant, werd samen met zijn vrouw Clara del Monte eveneens in de grafkelder begraven. Hun epitaaf hangt aan de rechterwand van de kapel, tussen twee glasramen. Het monument van zwarte toetssteen, albast en rood marmer is van de hand van Cornelis van Mildert.

Clara Johanna (1632-1689) en Frans (1633-1678), kinderen van P.P. Rubens en Helena Fourment, werden eveneens in de grafkelder bijgezet. Het werd een echt familiegraf. Clara ligt er samen met haar echtgenoot Filips van Parijs, hun zoon, schoondochter en drie kleinkinderen. Frans is er begraven met zijn vrouw Suzanna Charles, hun zoon Alexander Charles Rubens en diens vrouw Catharina van Parijs. Hun beider grafstenen flankeren de grafsteen van hun vader aan de ingang van de kapel. Ze werden omstreeks 1755 aangebracht op initiatief van kanunnik Jan Baptist van Parijs, kleinzoon van Clara Johanna.

Onder de glasramen hangen de wapenborden van drie kinderen van Nicolaas Rubens: zijn twee zonen met hun echtgenoten en zijn dochter. Alle vijf zijn eveneens begraven in de grafkelder van hun grootvader.

P.P. Rubenskapel > Zicht in de grafkelder

In de loop van de 17de en 18de eeuw werden geregeld afgestorven familieleden in de grafkelder bijgezet. Na het edict van Jozef II van 26 juni 1784 waren bijzettingen in kerken op enkele uitzonderingen na niet meer mogelijk, zodat het graf van Rubens gesloten bleef. In 1833 zouden voor het eerst bezoekers het graf hebben betreden. Een officieel bezoek, georganiseerd door het kerkbestuur vond plaats in oktober 1855 in het bijzijn van prominenten, de clerus en enkele kunstenaars. Beide paneeltjes bieden een zicht op de grafkelder onder de Rubenskapel zoals hij toen was.

Bij het openen van de kelder bleek er slechts één kist intact te zijn gebleven. Hoewel er in de loop der eeuwen 42 kisten werden neergezet, bleven er in 1855 nog maar resten over van 16 ervan. Ook ter gelegenheid van de restauratiewerken aan de kerk werd in 1974 de grafkelder bezocht. Toen was het evenmin mogelijk om de resten van Rubens en Helena Fourment te identificeren te midden van de talrijke over elkaar heen gevallen skeletten. DNA-onderzoek zou misschien uitsluitsel kunnen bieden.

P.P. Rubenskapel > Rubenskelk

De zogenaamde Rubenskelk werd in 1757 door nakomelingen van P.P. Rubens geschonken aan de St.-Jacobskerk. Volgens het opschrift op de standring (‘ad usum fundationum sacelli rubeniani’) diende deze kelk uitsluitend voor de fundatiemissen opgedragen voor de zielenrust van de overleden familieleden. Deze kelk werd slechts gebruikt in de Rubenskapel.

De volledig vergulde zilveren kelk bestaat uit een hoge voet met dubbele welving, een balusterstam met vaasvormige knoop tussen twee gedrukte ringen, en een cilindrische cuppa met licht uitstaande rand. Deze zuivere vorm is typisch voor kelken uit het midden van de 18de eeuw. Op de standring staan drie merken: de gekroonde hand als stadsmerk van Antwerpen, een gekroond cijfer 57 voor het 1757 en een onleesbaar meesterteken.