Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

Op reis in eigen stad

Een BERGWANDELING in Antwerpen

de Berg van Barmhartigheid

Venusstraat

Een berg als geen ander

Het lenen van geld is van alle tijden geweest. Omdat leningen met de gebruikelijke hoge renten vaak mensen nog meer in de armoede duwt, vervaardigt de Kerk er in de middeleeuwen een verbod tegen uit. Als niet-christenen waren de Joden niet aan deze verordeningen onderworpen. Dit kerkelijk verbod weerhield evenmin de Lombaarden om als geldleners op te treden. Zij zijn reeds te Antwerpen in de 13de eeuw, later de Lombaardvest. De Lombaarden leenden geld op roerende en onroerende goederen, het waren woekeraars die overdreven intresten eisten.
De Lombaarden: hun woekerpraktijken leiden regelmatig tot ingrepen van overheidswege. In 1306 wordt er een plafond ingesteld. Na verloop van tijd ontstaat er een instelling die een gewenste oplossing brengt: de Berg van Barmhartigheid.

De Berg van Barmhartigheid is ontstaan als liefdadige instelling in Italië in de 15de eeuw, onder impuls van twee franciscaner monniken, voornamelijk met de bedoeling om geld te lenen aan minder begoeden tegen lage rente, waarbij voorwerpen in pand werden gegeven. Armen in geldnood wil men zo beschermen tegen de woekerinteresten die geldontleners vroegen bij de verpanding.
Het Latijnse woord ‘mons’ (meervoud ‘montes’), vertaald als “berg” in het Nederlands, werd destijds ook gebruikt in de betekenis van “een grote hoeveelheid”, “een grote hoop”, en zo waren er ook montes voor graan, meel enz. De term betekende ook een grote hoeveelheid verzamelde fondsen. Toen liefdadigheidsinstellingen eigen “banken van lening” gingen oprichten werd ook de term ‘montes’ gebruikt, maar met de toevoeging piëtatis (barmhartigheid) duidde men aan dat men geen financiële winsten beoogde.
Het principe is dat men tegen afgifte van een waardevol voorwerp, een meestal kortlopende lening, tegen intrest, krijgt. In principe niet meer dan één jaar, zo niet vervalt het pand. De Berg wil geen winst maken, maar zeker ook geen verlies.

Het initiatief om die Bergen in de Zuidelijke Nederlanden op te richten komt in 1618 van de aartshertogen Albrecht en Isabella, op voorstel van hun adviseur, Wenceslas/Wenzel Coebergher, overigens een bijzonder veelzijdig man: schilder, architect, drooglegger van polders. In 1620 richt Coeberger een pandjeshuis aan de Venusstraat in de voormalige pakhuizen van de Engelse Natie.

De intresten die hier berekend werden, bedroegen gewoonlijk 12 %. De Berg ontleende zelf aan, ongeveer de helft, 6,25 % per annum: in die tijd presenteerde men dat tarief als “aan de penning 16”, of 1/16de van 100. Dat er een nood was aan volkskrediet blijkt uit sommige historische bronnen die zeggen dat er in 1878 bijna ongeveer evenveel leningen waren (170.000) als Antwerpenaren (200.000).
Tegelijk moet er toch meer dan een beetje schaamte geweest zijn om zijn juwelen te verpanden. In de volksmond ging men lenen bij “ma tant”, in het Frans merkwaardig genoeg “Mon Oncle” en in Nederland bij “Ome Jan”. Dus toch bij familie?

Het financieel beheer van de Berg, of de terugbetalingscapaciteit van de ontleners, was blijkbaar niet rooskleurig, want in 1650 kende hij een financieel debacle.
In 1946 werd de Berg van Barmhartigheid in Antwerpen afgeschaft; de openbare “Bank van Lening” bestaat nog, maar alleen in Brussel. Na een grondige verbouwing vanaf 1946 werd het Antwerpse pand in 1956 in gebruik genomen als stadsarchief, tot aan de verhuis naar het Felixpakhuis in 2006.