De Onze-Lieve-Vrouwetoren van Antwerpen
Vrolijke deuntjes: beiaardmuziek
‘Dan zal de beiaard spelen’:
beiaardmuziek en -concerten
PROZA
Het Museum van Schone kunsten, daar heerst Rubens, te midden van vele kunstbroeders. Antwerpen zonder Rubens is haast niet denkbaar. Staat zijn standbeeld niet in het hart van de oude stad, op de Groenplaats? Op dat uitgezocht plekje, in de volksmond: het groen kerkhof, komen en gaan duizenden mensen per dag aan hem voorbij en geen die niet een stille groet tot Rubens richt. De dagelijkse bloemenmarkt aan Antwerpens grote zoon. Klokkengelui van de KathedraalDe hoofdkerk van een bisdom, waar de zetel van de bisschop staat. en beiaardspel geven hem een dagelijkse serenade. De frisse Scheldelucht brengt hem hulde van heinde en ver.
– Een mens moet van niets verschieten tegenwoordig, meent een vrouw.
Een ander oordeelt:
– Van die fijne meneerkes moet ge’t hebben. Ze hebben centen in overvloed.
De beiaard van de Onze-Lieve-Vrouwetoren sprenkelt zijn heldere klanken als een vrolijke groet naar de nederige Sint-Andriestoren. Wie luistert ernaar als pikante praatjes hun ronde doen?
Geschreven op Kerstdag 1914 en vervolgens clandestien gepubliceerd (ca. 1918?), tegen het einde van WO I, spreekt de vaderlandslievende Belg de hoop uit om eens voorgoed van de Duitsers bevrijd te worden en voorgoed verlost te zijn.
“… Des anderendaags zagen wij de triomfantelijke intrede onzer vijanden af. Ditmaal was het de Duitsche hoogmoed, de Duitsche grootheid die de stad innamen.
… Zoo hebben wij ons geliefd Antwerpen zien beleedigen en tergen, en voelen sinds den druk van des vijands hiel zoo pijnlijk op onze borst!
Wanneer, wanneer goede God! Zal de beiaard hier weer spelen?
25 december 1914 “
Antwerps beiaardconcert
Hieronymus Cardamus (+ 1576) Italiaans medicus, wiskundige, astronoom en filosoof maakt tijdens zijn verblijf in de Nederlanden kennis met het fenomeen van beiaardspel – waar hij als Italiaan niet mee vertrouwd is. In zijn De rerum variate (bnd. 12) heeft hij het o.m. over zijn nare ervaringen met de beiaardmuziek te Brussel: “Men heeft daar de gewoonte verscheidene klokken rondom boven in een toren te bevestigen en ze krijgen met hun klank overeenkomst in toon. Ze beroeren ze elk apart volgens de noten en tokkelen een wijsje dat meer bewondering verdient dan dat het aangenaam voor de oren is. De klokken behouden immers hun klank niet. Hij houdt bij elke slag onmiddellijk op.” Maar deze beschrijving gaat volgens hem ook op voor andere steden: “Hetzelfde gebeurt in Leuven en Antwerpen”. En hij trekt al snel de conclusie: “ ‘Wat is het nut van die klokken?’ zou je kunnen vragen.”
Hieruit weze het duidelijk dat niet iedereen het beiaardspel weet te waarderen. Niets nieuws onder de zon: wat voor de een schellend cymbaal is, is voor de ander een uitdrukking van muzisch vernuft.
Jaren later meent Hieronymus Magius dan toch nog Cardamus van antwoord te moeten dienen. Hij schrijft anno 1608 “Mocht Cardamus heden ten dage naar de klokkenmuziek in Antwerpen horen! Hij zou er anders over denken: ongetwijfeld en dat ze bewondering verdient en dat ze aangenaam om te horen is.”
POËZIE
In het land van mijn lied
ligt een stad aan een stroom
met een havengebied
economisch een droom!
Haar statige toren
van vlammend gotiek
die klanken laat horen
van beiaardmuziek
blijft dierbaar en diep
in herinnering staan
van boten die komen
en boten die gaan.
Van Rubens en Brabo,
Plantijn en Metsijs
gaan over de zeeën
de namen op reis,
maar diep in de ziel
der Sinjoren gebrand
leeft eeuwig Van Rijswijck
de staf in de hand.
Bron: Ludo Muys, Historiek van de kerkklokken en hun peters en meters, 2005, p. 412
Uit het bronzen nest der klokken
rennen onverschrokken
zilveren hazen heen
Tussen stroom en steen
bestormen zij de daken
raken rinkelend hun klankbord aan
Slechts die stil te luisteren staan
tussen Vlaaikensgang en Schelde
glimlachen om wat hen kwelde
doden in hun hart de jager,
leven trager
laten ook de hazen leven,
gaan als witte meeuwen zweven
kunnen mee de Vrijheid vieren
dezer kleine beiaard-dieren …
LIEDEREN
Weliswaar niet specifiek voor Antwerpen, maar Antwerpse studenten die op een cantus dit lied uit volle borst meezingen, hebben zeker de Antwerpse beiaard in gedachten.
Dan mocht de Beiaard spelen
Van al uw torentransen,
Dan mocht de grijsheid kwelen,
Dan mocht de jonkheid dansen. (bis)
Dan schiept gij opgetogen
Tot prinsen, Vlaamse steden,
Die onder zegebogen
Op zegewagens reden. (bis)
Dan liet gij uw rondelen
En kanten gevels glanzen;
Dan hieldt gij landjuwelen;
Dan vlocht gij lauwerkransen. (bis)
Dan spreiddet gij voor d’ogen
Uw vrijheid, kunst en zeden,
Op allen mocht gij bogen,
Om allen werdt g’aanbeden. (bis)
Gedicht ter gelegenheid van de ontmanteling van de stellingen n.a.v. de Wereldtentoonstelling Brussel, 1958; getoonzet door kanunnikIemand die samen met andere kanunniken verbonden is aan een kathedraal of collegiale kerk en als voornaamste taak heeft, in te staan voor het koorgebed. G. STRIELS, kapelmeester van de kathedraal.
Toren,
nu gij zijt herboren,
van uw banden weer bevrijd,
laat uw jubelklokken horen
in de stad van de Sinjoren,
toren die ons hart verblijdt!
Toren,
laat uw boodschap horen,
onbewimpeld zij ’t vertoog:
“Mensenkind, gij werd verkoren
om tot ’t Godsrijk te behoren!”
Wijs de wereld naar omhoog.
Toren,
sierlijk als tevoren
rijst gij aan de Scheldevloed
blijf steeds naar de hemel boren,
met de stad van de Sinjoren
vroom en werkzaam aan uw voet !