Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

Tentoonstellingen - Archief

2004 - Rubens, allesbehalve wereldvreemd

6 Maart - 12 September 2004

Onze-Lieve-Vrouwekathedraal:
Rubens, icoon van Antwerpen

Inhoudstafel

1621 > De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal

26 mei 1621 Het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal verzocht Rubens om een nieuw hoofdaltaar en vandaag is het contract met de beeldhouwers Robrecht en Jan de Nole eindelijk ondertekend.

Rubens kent de kathedraal goed. Negen jaar geleden heeft hij, in opdracht van zijn vriend Balthasar Moretus, drukker-uitgever, het epitaafdrieluik van diens ouders Jan Moretus en Martina Plantin geschilderd. Twee jaar later heeft hij voor het altaar van de Kolveniers zijn meesterwerk vervaardigd: De Kruisafneming van Christus. De laatste jaren hebben niet minder dan vier welgestelde families op hem een beroep gedaan voor het ontwerpen van hun epitaaf.

Bij het binnenkomen via het grote portaal wordt Rubens onmiddellijk gegrepen door de enorme afmetingen van het gebouw, maar ook door de talrijke altaren die door de hele kerk verspreid staan. Bij elke pijler staat het altaar van een gilde opgesteld, versierd met een geschilderd altaarstuk, beelden en kandelaars, en omringd door een houten tuin.

Het duurt langer dan verwacht voor de kathedraal zich heeft hersteld van de beeldenstormen van 1566 en 1581. De werkzaamheden zijn trouwens nog bezig! De middenbeuk is pas in 1614 overwelfd en kort nadien zijn de dertien apostelbeelden aan de pijlers opgehangen. Het Mariabeeld aan de eerste pijler rechts is er nog maar sinds vorig jaar.

Aan weerszijden van de middenbeuk staan zes altaren, allemaal in renaissancestijl, terwijl intussen de barok al tot grote bloei is gekomen. Het eerste altaar rechts is nog in aanbouw. Het volgende altaar, dat van de Jonge Handboog, werd in 1598 opgetrokken door de beeldhouwers Robrecht en Jan de Nole naar een ontwerp van Otto van Veen, Rubens’ leermeester.

Helemaal rechts in de zijbeuk staat de gotische preekstoel uit 1502. Rubens houdt niet zo van gotiek. Hij betreurt het dan ook dat in 1596, net na de beeldenstorm, een renaissancistisch koordoksaal is opgetrokken. Van zijn hoogaltaar zal niet veel te zien zijn. Toch is het een hele eer om voor de grootste gotische kerk in de Nederlanden opdrachten te mogen uitvoeren.

Vandaag > De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal

De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal wordt tijdens het Franse bewind aan het einde van de 18de eeuw volledig leeggehaald. De topstukken, zoals schilderijen van Rubens, Van Veen en andere grootmeesters, worden door de Franse revolutionairen naar het Louvre in Parijs vervoerd. Andere kunstwerken worden uitgekozen voor de Centrale School van het Departement van de Twee Neten, een museum ten behoeve van de leerlingen van de Antwerpse Academie. Deze verzameling vormt later de startcollectie van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen. Het rijke kerkmeubilair – altaren, koordoksaal, preekstoel, biechtstoelen, pijlerbeelden – verdwijnt evenwel voorgoed. Enkel het orgel blijft staan, bij gebrek aan een koper.

In 1802 wordt de geplunderde kathedraal opnieuw in gebruik genomen. De meest noodzakelijke meubelstukken haalt het kerkbestuur uit andere kerken vandaan. Zo zijn de preekstoel en de biechtstoelen afkomstig uit de St.-Bernardusabdij van Hemiksem. In de loop van de 19de en 20ste eeuw worden talrijke nieuwe kunstwerken vervaardigd in de toen heersende stijlen: eerst het neoclassicisme en de neobarok, later de neogotiek. Vergeleken met de situatie van vóór de Franse periode ziet de kathedraal er nu bijzonder kaal uit.

In 1965 gaat een grootscheepse restauratie van start. Eerst werd het schip aangepakt, de dwarsbeuk en het koor volgden tussen 1986 en 1993. De restauratie van de kooromgang en de straalkapellen is anno 2004 nog volop aan de gang.

Thema > P.P. Rubens, icoon van Antwerpen.

Rubens komt in 1608 terug uit Italië. Nog geen drie jaar later maakt het Antwerpse publiek kennis met De kruisoprichting in de St.-Walburgiskerk en wordt hij toegejuicht als ‘de Apelles van onze tijd’. Zijn reputatie is meteen gemaakt, en op enkele maanden tijd zou hij honderden leerlingen moeten afwijzen.

Zijn werken in de kathedraal zijn representatief voor zijn hele oeuvre, van zijn eerste grote werk – de triptiek Kruisoprichting – tot een van zijn laatste ontwerpen – het gebeeldhouwde epitaaf van Jan Gevaerts. Er worden niet alleen luisterrijke officiële opdrachten aan Rubens verleend door het kapittel en de gilden; particuliere opdrachtgevers spreken hem ook aan voor betrekkelijk bescheiden verzoeken: zijn schoonouders, Jan Brant en Clara de Moy, zijn vrienden Balthasar Moretus en Jan Gaspar Gevartius, stadsaalmoezenier Alexander Goubau en de kapitaalkrachtige koopman Jan Michielsen.

Rubens’ oeuvre bleef door de eeuwen heen boeien. De terugkeer van zijn schilderijen uit Frankrijk, na de val van Napoleon, was een ware triomftocht: ‘Na twintig jaar zien we eindelijk die meesterstukken terug die de roem van Antwerpen hebben gemaakt’. Rubens groeide uit tot een van de nationale symbolen van de jonge Belgische staat. Zijn tweehonderdste sterfdag werd in 1840 met grote luister gevierd, onder meer met de oprichting van een standbeeld op de Groenplaats. Aan de voeten van het beeld, dat met de rug naar de kathedraal staat, hangt het ontwerp voor De kruisafneming, het paneel dat achter hem in de kathedraal prijkt.

De roem van deze Kruisafneming reikt tot ver over de grenzen. In Japan is het drieluik alom bekend dankzij A dog of Flanders, het boek uit 1872 van de Engelse schrijfster Ouida (pseudoniem van Marie-Louise de la Ramée). Als verplichte Engelse schoolliteratuur werd het verhaal in Japan immens populair. De straatarme Nello overleeft met zijn hond Patrasche door melk aan huis te leveren. Zijn ultieme droom is het om als schilder in de voetsporen van Rubens te treden, maar arm als hij is, bereikt de jongen niets. Op kerstavond gaat zijn droom gedeeltelijk in vervulling wanneer hij eindelijk Rubens’ Kruisafneming in de kathedraal kan bewonderen. Hij hoort Christus tegen hem zeggen: ‘Vandaag zult gij met Mij in het paradijs zijn’, waarna hij aan de zijde van zijn trouwe hond sterft van vrieskou. Meer dan een eeuw later wordt dit droevige verhaal verwerkt in een Suske & Wiske stripalbum, Het dreigende dinges, en geadapteerd tot verscheidene animatiefilms. Alleen al daardoor verwerft De kruisafneming wereldfaam.

P.P. Rubens > De Kruisoprichting

In geopende toestand toont het werk een voorstelling van de kruisoprichting, die doorloopt over de drie panelen. De toeschouwer staat aan de voet van de Calvarieberg. De blik wordt door de diagonale opbouw naar de stervende Christus geleidt. We worden als het ware gedwongen mee te leven en zelfs een keuze te maken: hetzij staan we aan de zijde van de Romeinse bevelhebber op het rechterluik, hetzij aan de zijde van Christus’ moeder en vrienden op het linkerluik. Bij het sluiten van de luiken verschijnen links de heiligen Amandus en Walburgis, rechts de heiligen Eligius en Catharina, van de voormalige St.-Walburgiskerk, waar het drieluik vandaan komt.

Het kerkbestuur van de St.-Walburgiskerk bestelde het drieluik voor het hoogaltaar in 1609. De onderhandelingen daarover werden gevoerd door Cornelis van der Geest, die wellicht ook een aanzienlijk deel schonk van de overeengekomen kostprijs van 2.600 gulden. Voor Rubens was het schilderen van dit altaarstuk de eerste grote openbare opdracht na zijn terugkeer uit Italië. De triptiek, die zeer veel weerklank vond, was de eerste monumentale Kruisoprichting in de Nederlanden.

 De huidige opstelling verschilt behoorlijk van de oorspronkelijke situatie in de St.-Walburgiskerk. Het binnenaanzicht door Anton Günther Gheringh uit 1661 laat in de bekroning van het houten portiekaltaar een nis met een voorstelling van God de Vader zien. Op het driehoekige fronton troont een vergulde pelikaan met zijn jongen, een geliefd symbool van Christus die zijn eigen leven opoffert voor de redding de wereld. De nis is geflankeerd door twee grote engelen met kleurrijke draperieën. Eén van de engelen wordt nu bewaard in het Flint Institute of Art in Michigan. Onder het drieluik heeft Rubens nog drie kleine predella’s aangebracht: in het midden Christus aan het kruis, links Engelen nemen het lichaam van de H. Catharina mee en rechts Het mirakel van de H. Walburga.

Aan deze opstelling kwam een einde in 1733, toen het kerkbestuur een nieuw hoogaltaar bestelde bij Ignatius Kerrickx.

Het drieluik werd in 1794 uit de kerk ontvreemd en naar Parijs vervoerd. Na 1815 keerde het naar Antwerpen terug en werd het aan de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal toegewezen, waar het sindsdien een pendant vormt voor De Kruisafneming.

P.P. Rubens > De verrijzenis van Christus

Martine Plantin, dochter van de beroemde drukker gaf Rubens de opdracht een epitaaf te schilderen ter nagedachtenis van haar echtgenoot, Jan Moretus die in 1610 was overleden. Het epitaaf werd opgericht in de kooromgang tegenover de huidige kapel van Onze-Lieve-Vrouwe van de Vrede. Otmaer van Ommen leverde het paneel en de rijk geornamenteerde omlijsting. Balthasar Moretus, zoon van het koppel en vriend van Rubens, betaalde Rubens in 1612 de som van 600 gulden.

Het thema van de verrijzenis van Christus was reeds sinds de 16de eeuw geliefd voor epitaafschilderijen. Christus’ overwinning op de dood biedt het hoopvolle perspectief van eeuwig leven na de dood. Op de zijluiken staan de patroonheiligen van de opdrachtgevers afgebeeld, de H. Martina rechts en Johannes de Doper links. In gesloten toestand zijn twee engelen zichtbaar die klaarstaan om de bronzen deuren van een Romeinse sarcofaag te openen en boven de kroonlijst prijkt een ovaal portret van Jan Moretus.

De figuren van Christus, de H. Martina en beide engelen gaan terug op beelden uit de klassieke oudheid. Het motief van de bronzen deuren ontleende Rubens aan een grafaltaar uit de eerste eeuw na Christus, dat hij in Italië had gezien. Daar stonden twee Victories gereed om de poort van Hades te openen. Hades (bij de Romeinen Pluto geheten) was volgens de Griekse mythologie de goddelijke heerser over het dodenrijk. Bij Rubens echter geven de deuren geen toegang tot het schimmenrijk van Hades, maar tot het eeuwige leven van Christus.

Het middenpaneel werd in 1794 uit de kerk verwijderd en naar Parijs vervoerd, terwijl de zijluiken werden toevertrouwd aan de familie Moretus. Het middenpaneel kwam in 1816 naar Antwerpen terug. De weer bij elkaar gebrachte onderdelen van het drieluik werden in 1820 in een nieuw epitaaf geplaatst in de kapel van Onze-Lieve-Vrouwe van de Vrede. Het portret van Jan Moretus, dat in 1794 bij de veiling van de inboedel was verdwenen, werd vervangen door een replica door Willem Herreyns. 

Een kazuifel uit het bezit van de Venerabelkapel is aan de achterkant versierd met een 17de-eeuws medaillon gebaseerd op het middenpaneel. De sierstroken met ‘de verrijsenisse Cristij seer constig met de naelde naer Rubbens gheteekent’ werden in 1721 verworven door de Venerabelkapel om er een nieuwe kazuifel van te maken.

P.P. Rubens > De kruisafneming

Het gewapende gilde van de Kolveniers bestelde het drieluik voor hun altaar in de hoofdkerk bij Rubens. Dat hun gildenhuis grensde aan het perceel dat Rubens net aan de Wapper had verworven, zal daar zeker toe hebben bijgedragen, net als de faam van het net afgewerkte drieluik De kruisoprichting in St.-Walburgiskerk. De ondertekening van de overeenkomst tussen de gilde en Rubens vond plaats op 7 september 1611 in aanwezigheid van de hoofdman van de gilde, Nicolaas Rockox, burgemeester van Antwerpen en vermaard kunstkenner. Nicolaas Rockox staat trouwens afgebeeld op het rechterpaneel, net achter Simeon. Op 22 juli 1614, feestdag van de H. Maria Magdalena, werd het voltooide drieluik plechtig ingewijd. Nochtans duurde het tot eind 1621 voor Rubens het volledige bedrag van 2.400 gulden ontving.

De Kolveniers dachten aan een afbeelding van hun patroonheilige, Christoffel. In 1610 was op de synode van het bisdom Antwerpen echter bepaald dat enkel taferelen uit het leven van Christus of uit het Nieuwe Testament op het middenpaneel mochten worden afgebeeld. De legende van de heilige Christoffel kwam aldus op de buitenkant van de luiken terecht.

Omdat Christoforus letterlijk ‘Christusdrager’ betekent, werd gekozen voor drie taferelen waarop Christus gedragen wordt, eerst in de schoot van zijn moeder tijdens het Bezoek van Maria aan Elisabeth, later in de armen van de blinde Simeon bij de Opdracht in de tempel en centraal bij De Kruisafneming. Het tweede thema is het Licht. Volgens de legende was Christoffel op zoek naar de machtigste heerser van de wereld. En leerde de kluizenaar hem God kennen. Ook de blinde Simeon wou niet sterven alvorens het Licht van de wereld te hebben gezien. Op het paneel is het Christus die, hoewel gestorven, het donkere paneel verlicht, wat wordt versterkt door de witte lijkwade.

Ook voor dit drieluik gebruikte Rubens elementen uit Italië. De figuur van Christoffel is geïnspireerd op de Hercules Farnese en het cassetteplafond van de tempel op het rechterpaneel herinnert aan de basiliek van Maxentius op het Forum Romanum in Rome.

Tijdens het Franse bewind werd het schilderij uit de kerk ontvreemd en overgebracht naar Parijs, waar het een van de pronkstukken vormde van het Louvre. In 1815 keerde het naar de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal terug. Het kreeg een definitieve plaats in de vierde travee van de zuidelijke dwarsbeuk, op enkele meters van de plek waar het zich oorspronkelijk bevond.

P.P. Rubens > De tenhemelopneming van Maria

Het paneel op het altaar stelt de Tenhemelopneming van Maria voor. Onderaan stellen de vrouwen vast dat in de graftombe enkel nog de lijkwade overblijft, gevuld met rozen, zoals verhaald wordt in de 13de-eeuwse Legenda Aurea, een verzameling heiligenverhalen door Jacobus de Voragine, aartsbisschop van Genua. Links en rechts kijken de apostelen met verbazing toe hoe Maria, in de bovenste helft van het schilderij, door een engelenschaar naar het hemelse geluk wordt gevoerd. Altaar en schilderij vormden destijds één groot geheel. Maria werd opgewacht door haar zoon Jezus die in een nis van de altaarbekroning haar een kroon aanreikte.

Rubens had op 22 april 1611 aan het kapittel van de hoofdkerk twee schetsen voorgelegd voor een nieuw schilderij voor het hoogaltaar. Het altaarstuk was al ver gevorderd toen de bestelling werd afgelast wegens aanslepende financiële moeilijkheden van de sponsor, deken Joannes del Rio. Rubens besliste jaren later om dit werk aan de jezuïeten te geven voor hun nieuwe Mariakapel.

In opdracht van het kapittel leverde Rubens op 16 februari 1618 twee ontwerpen voor een volledig nieuw hoogaltaar. Robrecht en Jan de Nole boetseerder op basis van deze tekeningen een model, wat pas drie jaar later uitmondde in een contract. De eerstesteenlegging door aartshertogin Isabella vond plaats op 2 mei on 1624. Op haar verzoek werd altaar verbreed met aan weerszijden van het altaarstuk een derde zuil.

Het altaarstuk schilderde Rubens tijdens de jaren 1625-1626. Als hommage aan zijn vrouw, Isabella Brant, overleden aan de pest op 20 juni 1626, gaf hij haar gelaatstrekken aan één van de heilige vrouwen rond het graf, centraal in de compositie. Het duurde nog tot 1632 voordat het hoogaltaar eindelijk in zijn volle glorie kon worden bewonderd.

Het altaar verdween in 1798, bij de veiling van de inboedel door de Franse revolutionairen, maar bleef bekend dankzij een gravure van Adriaan Lommelin. Het paneel werd in 1794 uit de kerk ontvreemd en naar Parijs getransporteerd. Het werd in 1816 aan de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal teruggegeven. Het huidige altaar bouwde Jan Blom in 1822-1827 in neoclassicistische stijl, met hergebruik van de roodmarmeren zuilen en de witmarmeren predella afkomstig van het hoogaltaar van de afgebroken St.-Walburgiskerk.

P.P. Rubens ontwerpt > De epitafen

Rijke burgers hadden tot in de 18de eeuw het voorrecht om – tegen betaling – in de kerk te worden begraven. Hun grafstenen zijn grotendeels bewaard gebleven, maar de epitafen zijn verdwenen bij de leegroof van de kerken tijdens de Franse Overheersing. Tot aan het einde van de 18de waren er, verspreid door de hele kerk, vijf monumentale epitafen van Rubens’ hand. Het epitaaf van de familie Moretus-Plantin is zeker het beroemdste.

Aan een pijler ter hoogte van de Mariakapel hing het epitaaf van stadssecretaris Hendrik de Moy en Clara van Gulich, de grootouders van Isabella Brant. Het koppel had drie dochters: Clara, Catharina en Maria. Clara de Moy trouwde met Jan Brant en Maria de Moy met Rubens’ broer, Philippus. Rubens werd omstreeks 1611 door zijn schoonouders aangezocht om dit epitaaf te ontwerpen. Het epitaaf in zwart marmer was versierd met levensgrote beelden in wit marmer: een zittende Madonna met Kind geflankeerd door de heiligen Catharina en Johannes de Evangelist. Het geheel verdween tijdens de Franse periode.

Omstreeks 1618 schildert Rubens een epitaaftriptiek voor de koopman Jan Michielsen († 1617) en Maria Maes († 1633). Het epitaaf stond opgesteld bij de vierde pijler van de eerste noordelijke zijbeuk. Het middenpaneel stelde Christus op het stro voor. Op de luiken waren de patroonheiligen van de opdrachtgevers afgebeeld, een Madonna met Kind en de heilige Johannes de Evangelist, op de buitenkant Christus Salvator Mundi (= redder der wereld) en een tweede madonna met kind. Het drieluik werd in 1794 uit de kerk ontvreemd en naar Parijs vervoerd. Na 1815 keerde het naar Antwerpen terug en werd het aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten toegewezen. Een kopie van het middenpaneel werd in 1830 vervaardigd voor het epitaaf van Arnold François de Pret en Marie Petronille Moretus onder de zuidertoren.

P.P. Rubens ontwerpt > Meer epitafen

In de zuidelijke kooromgang, tussen de huidige Sint-Barbarakapel en de Missionarissenkapel, stond het epitaaf opgesteld van de familie Goubau. Op het schilderij van de hand van Rubens wordt de Madonna met het Kind aanbeden door de geknielde opdrachtgevers, stadsaalmoezenier Alexander Goubau en zijn vrouw, Anna Anthony. Het stuk was geplaatst in een marmeren epitaaf met bovenaan de wapenschilden van de echtelieden. Het epitaaf werd in 1794 uit de kerk ontvreemd, naar Parijs getransporteerd en toegewezen aan het Musée des Beaux-Arts in Tours.

Het laatste kunstwerk dat Rubens voor de kathedraal vervaardigde, was het epitaaf van Jan Gevaerts (1553-1613); rechtsgeleerde, historicus, stadssecretaris van Turnhout en diplomaat. Het epitaaf bevond zich in de kranskapel van de Schoenmakers, de huidige Sint-Barbarakapel. Jan Gevaerts werd na het overlijden van zijn vrouw priester en kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Zijn zoon Jan Gaspar Gevartius gaf omstreeks 1637 de opdracht voor zijn epitaaf zijn vriend Rubens en stelde een Latijns grafschrift op. De beelden van de Vrede en de Gerechtigheid – twee deugen die Jan Gevaerts betrachtte – flankeerden de tekstplaat en bovenaan in een nis was zijn buste te zien. Het epitaaf verdween tijdens de Franse Overheersing, maar bleef bekend dankzij een gravure van Adriaan Lommelin, getekend door Erasmus II Quellin.