Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

De Antwerpse Sint-Andrieskerk, een openbaring.

Een bouwgeschiedenis van vijf eeuwen

Aan het einde van de middeleeuwen, voor 1511, vestigen de augustijnen zich als zoveelste kloostergemeenschap in Antwerpen, waar ze een ruim perceel verwerven aan de Boeksteeg (nu Nationalestraat). Ze bouwen er in 1513 hun eerste kapel, toegewijd aan de Heilige Drievuldigheid, maar omdat sommige van hun volkse predikanten veel toehoorders aantrekken, beslissen ze reeds in 1514 een ruime kerk te bouwen.

De priors en andere augustijnermonniken die in het Duitse Wittenberg studeren zijn getuigen van de kritische prediking van hun ordegenoot Maarten Luther, die er in 1517 zijn befaamde stellingen bekendmaakt. Zo komt het dat het augustijnenklooster de eerste plek van de reformatorische verkondiging wordt in Antwerpen, vooral door toedoen van de prior, Jakobus Praepositus (of Proost), die met Luther bevriend is. Een courante vraag die mensen in deze jaren stellen over elkaars gezindheid liegt er niet om: Wat geloove heddij, prekers- oft augustijnsgeloove? klinkt het. De ‘prekers’ zijn de predikheren of dominicanen, die steunend op hun ordegenoot Thomas van Aquino (1225–1274) de orthodoxe katholieke leer verdedigen en verkondigen. Een aantal augustijnen daarentegen heeft zich sterk geïdentificeerd met het gedachtegoed van Luther.

Amper tien jaar na hun aankomst in Antwerpen worden de augustijnen om hun lutherse sympathie gevangengenomen, niet op gezag van de bisschop, die nog in Kamerijk resideert, maar van keizer Karel V, die het als zijn politieke plicht beschouwt te waken over de rechtgelovigheid. Op dat moment is het schip van de augustijnenkerk nog niet voltooid. De meeste augustijnen herroepen Luthers leerstellingen op het doksaal van de Onze-Lieve-Vrouwekerk.

Enkele kloosterlingen blijven de hervormingsgezinde ideeën verspreiden, onder meer in de Munt, en krijgen zeer grote bijval. Onwrikbaar in hun overtuiging worden Hendrik Voes en Jan van Essen op 7 juli 1523 op de Grote Markt in Brussel op de brandstapel terechtgesteld. Op 6 oktober van datzelfde jaar wordt het Antwerpse klooster op bevel van Margareta van Oostenrijk opgeheven. Wanneer Luther de dood van zijn medebroeders verneemt, schrijft hij te hunner ere een lied in dichtvorm: Eyn newes lied wyr heben aan […]. De humanist Desiderius Erasmus, die eerder zijn bewondering uitsprak voor het authentieke karakter van de prediking door de augustijnen, veroordeelt sommige van hun dwalingen.

De kerk wordt als verboden terrein met een muur afgebakend. De grondeigenaars van de omgeving hopen op een meerwaarde voor de buurt en zien de reeds geleverde bouwprestaties liever niet verloren gaan. Ze wensen de voltooiing van het bedehuis, maar dan als nieuwe zelfstandige parochiekerk voor de stadswijk in aanbouw. Via het stadsbestuur krijgen ze hiervoor de toestemming van landvoogdes Margareta van Oostenrijk en van paus Adrianus VI. Volgens de overlevering heeft men als blijk van erkentelijkheid tegenover de landvoogdes, die als stichteres van de parochie wordt beschouwd, de patroon van het Huis van Bourgondië, Sint-Andreas, overgenomen. Waarschijnlijk heeft men bij de verklaring van deze patroonkeuze aan de landvoogdes een actievere rol toegeschreven dan in werkelijkheid het geval was. Dat zij de nodige handtekeningen heeft gezet, betekent nog niet dat het initiatief van haar uitging. Het is nu eenmaal verleidelijk om in de geschiedschrijving al wat geschied is, in verband te brengen met bekende namen.

In 1527 worden de kloostergronden verkocht en verkaveld om de bouw van de kerk te financieren. Als ze in 1529 gebruiksklaar is, gaat men over tot de canonieke oprichting van de parochie en een week later, op 6 juni, tot de kerkwijding. Een jaar later worden acht zijaltaren gewijd.

Sint-Andrieskerk, Antwerpen – Grondplan in 1529

Later krijgt de parochiekerk nog een toren aan de westkant en een dwarsbeuk, onderdelen die in een eenvoudige klooster kerk van monniken niet hoeven; mogelijk dateert ook de overdekking van de zijbeuken van na 1529. Om deze lasten financieel te kunnen dragen verleent Karel V de toestemming om een loterij te organiseren en in 1559 krijgt de toren een peervormige bekroning. In de nieuwe parochiekerk dragen vooral devotionele broederschappen bij aan de kunstige inrichting door de oprichting en de opsmuk van altaren.

Door de vernielzucht van de eerste Beeldenstorm in 1566 moet het meubilair, het orgel incluis, eraan geloven. Onder het Calvinistische Bewind te Antwerpen, eind 1578, deelt een muur de kerk op tussen katholieken en calvinisten. Het driebeukige schip, dat veel weg heeft van een overzichtelijke zaal en waar ook de preekstoel staat, wordt toegewezen aan de calvinisten, die de nadruk leggen op de verkondiging van het Woord. De katholieken, voor wie de eredienst belangrijker is, krijgen het koor en de dwarsbeuk, met daarin meerdere altaren.

Sint-Andrieskerk, Antwerpen – opgedeeld tussen Katholieken en Calvinisten (eind 1578)

De scheidingswand wordt voor de calvinisten nog nuttiger wanneer zij twee jaar later, in 1581, de katholieke eredienst opschorten en het koor en de kruisbeuk, die voor hen overbodig zijn, met de grond gelijkmaken. Met deze ‘grondige’ aanpak willen ze een eventuele terugkeer van de katholieken in de kiem smoren. Bij deze zogenaamde ‘zuivering van de kerk’ wordt de stormachtige aanpak van vijftien jaar eerder in Sint-Andries grondiger overgedaan.

Dint-Andrieskerk, Antwerpen – na de ‘zuivering’ in 1581

In 1585 keert het tij. Onmiddellijk na de herovering van Antwerpen voor het wettige Spaanse gezag door Alexander Farnese krijgen de katholieken de kerk weer in handen. In het (gehalveerde) gotische kerkgebouw komen nieuwe altaren met geschilderde altaarstukken, in de stijl van de laatrenaissance of het maniërisme. Otto van Veen krijgt van de kerkfabriek de opdracht voor het hoofdaltaar, Maerten de Vos kan aan de slag voor het altaar van de munters. Een van de vele Franckens die in de onmiddellijke omgeving van de kerk wonen, staat in voor het Heilig-Kruisaltaar en het Venerabelaltaar. Omdat de kerk bij Rubens’ terug komst te Antwerpen in 1608 nog maar net door deze moderne meesters is gestoffeerd, bestelt de kerk geen nieuwe altaarstukken, zelfs niet bij een meester als Rubens en hoewel hij een tijdlang in de parochie woont. Trouwen doet Rubens in de abbatiale Sint-Michielskerk, maar de doopvont staat ook voor zijn eerste kinderen in de parochiekerk.

De vroeg- en hoogbarok worden in de Sint-Andrieskerk geïntroduceerd door gebeeldhouwde gedachtenismonumenten: dat van de hofdames van Mary Stuart (1620) door een onbekende kunstenaar en dat voor kanunnik Petrus Saboth (ca. 1658) door Artus I Quellinus.

Sint-Andrieskerk, Antwerpen – na 1585 heringericht als katholieke parochiekerk

Vanaf het midden van de 17de eeuw, na meer dan een halve eeuw plannen maken, start een grootse bouwcampagne. Eerst wordt in 1659–1661 de midden beuk overwelfd, wat de brandveiligheid – eindelijk – ten goede komt. Vervolgens wordt in 1663 de door de calvinisten afgebroken dwarsbeuk heropgebouwd, met een ruimer bouwvolume. Aan de noordkant, waar het kerkhof zich enkel uitstrekt naast de zijbeuk, wordt de dwarsbeuk doorgetrokken tot tegen de straat. Aan de zuidzijde reikt het kerkhof verder naar het oosten; om het niet op te splitsen heeft men de uitbouw van de zuidelijke dwarsbeuk in de lengte iets beperkt. Door deze uitbreiding promoveren de beide eerste oostelijke zuilen van de middenbeuk opnieuw tot vieringpijlers.

Na het slechten van de scheidingswand van de calvinisten schuiven het Venerabelaltaar en het Maria-altaar vanuit de zijbeuken op tot tegen de voorlopige oostwand van de dwarsbeuk en in datzelfde jaar wijdt bisschop Ambrosius Capello de dwarsbeuk in. In 1664 verplaatst men het hoofdaltaar naar het nieuwe koor. Door de verhuizing van de drie belangrijkste zijaltaren kunnen ook de altaren van het Heilig Kruis (1664-1665) en van Sint-Anna (1673–1674) mee opschuiven naar een meer eervolle plaats, tegen de eerste oostelijke zuilen van de middenbeuk.

Sint-Andrieskerk, Antwerpen – na de bouw van de nieuwe dwarsbeuk in 1663

In 1666 start de kapel vereniging van het Heilig Sacrament met de bouw van een aparte devotieruimte, in 1678 gevolgd door die van de Onze-Lieve-Vrouwe kapel, zodat het koor (met een lengte van twee traveeën) sinds 1683 door beide kapellen geflankeerd wordt. Deze kapellen worden voorzien van een eigen sacristie. In 1685–1686 wordt de dwarsbeuk overwelfd met in de viering een stergewelf.

Sint-Andrieskerk, Antwerpen – In 1678 met de aanzet voor een nieuw koor tussen de nieuwe kapellen in.

In die periode worden ook plannen gemaakt voor de verdere uitbreiding van het koor. Dat resulteert in een voor de Nederlanden uitzonderlijke ronde tempietto die is bedoeld om het altaarbeeld De apotheose van de heilige Andreas extra te belichten. Ondanks het zestal bewaarde ontwerp tekeningen op naam van Hendrik Frans Verbruggen is dit project niet gerealiseerd.

In 1755 komt de Sint-Andrieskerk in het nieuws door de instorting van haar bouwvallige toren, die dan al een tijdje wordt geschoord, maar blijkbaar onvoldoende.

Doordat de toren op de drie westelijke traveeën van de zuidbeuk valt, worden daar de graven en de gedachtenis monumenten vernield, net als het doksaal en het orgel in de middenbeuk. De herbouwde traveeën van de zuidbeuk zijn te herkennen aan de modieuze arduingrijze kleur van de ribben.

Een jaar nadien begint men naar ontwerp van bouwmeester Engelbert Baets met de bouw van een laatbarokke toren. Door hem volledig te plaatsen binnen de westelijke travee van de middenbeuk kan men aan de zwakkere binnenzijde van de kerk de twee zuilen van de middenbeuk aanwenden als extra steunberen. Na zeven jaar werken is in 1763 de 58 meter hoge toren met een dubbele open lantaarn in hout voltooid. De architect zal deze torenbekroning hernemen bij de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek van Halle.

Sint-Andrieskerk, Antwerpen – met centrale toren en nieuw koor na 1769

Ook in het koor dat onmiddellijk daarna (1765–1769) uitgebreid en overwelfd wordt, wijzen arduingrijze gewelfribben op de 18de eeuw. Net zoals op een torenbalk van 1763 staat in een zolderbalk de naam van de aannemer gebeiteld: ‘anno . 1766 . den . XIII . 7ber // . a.v. bussel’ (In het jaar 1766, op 13 september //  Adrianus Van Bussel). Je vraagt je af waarom men zich midden 18de eeuw nog de moeite getroost om zo’n gigantische koorruimte te creëren, te meer daar er in een gewone parochiekerk als Sint-Andries, bij afwezigheid van kanunniken of reguliere geestelijken, geen behoefte is aan een koorgestoelte. Is het de barokke zucht naar decorum die een grootse theatrale ruimte verlangt? In ieder geval is men bereid er zwaar in te investeren; zelfs de kleine doorsteek met de pastorie en een school gebouw aan de oostkant van de kerk moeten voor de nieuwbouw wijken.

Ontwerp voor het koor en het hoofdaltaar, toeschreven aan Cornelis De Smet of aan de augustijnenbroeder Alipius, ca. 1769 © Archief Sint-Andrieskerk

Het laatbarokke ontwerp voor deze koorruimte, mogelijk van de augustijnerbroeder Alipius, toont een opstand met oculi-vensters in de lichtbeuk en met rondboog vensters op de gelijkvloerse verdieping. De twee tegenover elkaar liggende deuren, die van de gang naar de sacristie en die van het huidige tabernakel, vertonen een rondboog. Ook dit plan voor een barok hoogaltaar wordt opgeborgen. Wel wordt het hoofdaltaar met het schilderij van van Veen in de apsis geflankeerd door het Petrus beeld van Artus I Quellinus en zijn nieuwe pendant: het Sint-Paulusbeeld van Jozef Gillis.

De Fransen leggen in 1794 een oorlogsbelasting op, waardoor de Sint-Andrieskerk heel wat kerkzilver moet inleveren. Bij de confiscatie van de kerk in 1798 worden de twee mooiste kunstwerken aangeslagen: de triptiek van het muntersaltaar van Maerten De Vos en het Petrusbeeld van Artus I Quellinus. Daar blijft het bij. Indachtig het lot van de naburige parochiekerk van Sint-Joris, die verkocht en afgebroken werd, is het opmerkelijk dat de Sint-Andrieskerk het Frans Revolutionair Bewind heeft doorstaan.

De nieuwe Franse constitutie spreekt haar geloof in God als Opperwezen uit, maar ziet in Hem alleen het ingenieuze Verstand dat alles tot stand heeft gebracht. De kerngedachte van het christelijk geloof, dat God Liefde is, lijkt voor de revolutionairen sprookjestaal. Een relatie met God opbouwen via het gebed, laat staan in gemeenschap tijdens een eredienst, is voor hen zinloos. Om het volk tot een ‘nuttiger’ tijdsbesteding te bewegen, beslissen ze in 1797 principieel alle kerken te sluiten.

Sint-Andrieskerk, Antwerpen – Pastoor Van der Stalle, Jan Mertens, na 1788

Voor hun politieke gedachtegoed willen de revolutionairen op godsdienstig vlak wel een toegeving doen. Priesters die publiek de eed van haat jegens het koningschap zweren, mogen bij wijze van beloning een kerk naar keuze behouden. De Katholieke Kerk houdt echter vast aan haar principes en is bereid daar een heel zware prijs voor te betalen. Het koningschap namens God blijft op dat moment in haar ogen het wettige gezag dat men niet kan afzweren, laat staan dat je als christen een eed van haat zou afleggen. Zoals de meeste van zijn collega’s die trouw zijn aan het kerkelijke standpunt, wordt pastoor Alexander Van der Stallen tot deportatie veroordeeld. In 1799 wordt hij aangehouden en opgesloten, maar verscholen onder een lading gras van een koeboer, een parochiaan van Sint-Andries, ontsnapt hij uit de citadel, duikt onder en bedient zijn parochie verder in het geheim.

Priester Jan-Michiel Timmermans is wél bereid tot de bewuste eed. Hierdoor redt hij niet enkel zijn vege lijf, maar ook een kerk. Terwijl de andere Antwerpse beëdigde priester, Mortelmans, de Sint-Jacob kiest, valt zijn keuze in 1798 op de Sint-Andries. Het wordt hem niet in dank afgenomen, noch door de kerkelijke overheid die hem niet als pastoor erkent, noch door het volk dat sympathiseert met de verdrukte geestelijken. Hoe dan ook, haar voortbestaan tot op de dag van vandaag en het behoud van haar kunstschatten heeft de Sint-Andrieskerk te danken aan een kerkelijk ongehoorzame, maar staatsvriendelijk beëdigde priester!

Door het Concordaat tussen de Heilige Stoel en Napoleon in 1801 wordt de nagenoeg intact gebleven Sint-Andrieskerk opnieuw parochiekerk. Het opgeheven bisdom Antwerpen wordt grotendeels toegevoegd aan het aartsbisdom Mechelen en de pastoorsbenoemingen gebeuren voortaan daar. Pastoor Alexander Van der Stallen wordt opnieuw officieel aangesteld op 2 mei 1803. In 1803 keert het Petrusbeeld van Artus I Quellinus weer, maar de triptiek van Maerten de Vos blijft in het Museum van de Academie. Het sobere kerkinterieur wil men verder aankleden in de nog steeds heersende barokstijl. De twee meest in het oog springende kunstwerken van de Sint-Andries, het hoofdaltaar en de preekstoel, dateren uit deze periode.

In een eerste fase, deels nog tijdens het Franse Bewind, recupereert men kunstwerken uit opgeheven kerken in het Antwerpse. Door de afbraak van de naburige Sint-Jorisparochiekerk wordt het grondgebied van de Sint-Andriesparochie in zuidelijke richting aanzienlijk uitgebreid en de Sint-Andrieskerk wordt de erfgenaam van de oude Sint-Filippuskerk van het Spaanse kasteel. Daardoor komt ze onder meer in het bezit van enkele uitzonderlijke hoogbarokke antependia. Ook devotiestukken uit naburige opgeheven kloosters vinden een onderkomen in de Sint-Andries, zoals de relieken van de 36 Heiligen uit de Sint-Salvatorabdij en het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Peis en Vree uit de Sint-Michielsabdij. Verder koopt de kerkfabriek het imposante hoofdaltaar van de voormalige Sint-Bernardusabdij in Hemiksem, het koorgestoelte uit het augustijnen klooster en de tabernakeldeur van de alexianen. Uit de kerk van de geschoeide karmelieten op de Meir komen panelen van een communiebank en het wijwatervat dat voortaan als doopvont dienstdoet.

In een tweede fase worden opdrachten gegeven aan kunstenaars, die tot midden 19de eeuw de vormentaal van de barokstijl trouw blijven. De renaissancepreekstoel moet in 1821 plaatsmaken voor een exemplaar in laatbarokke stijl, die zelfs in de Zuidelijke Nederlanden voor de Franse Revolutie zijn gelijke niet vindt. De zangtribune (1828–1829) is in een meer classicistische barokstijl, zoals het omvangrijke zilveren reliekschrijn van de 36 Heiligen van Jan Verschuylen (1845). In de zucht naar een rijkelijk barokdecorum past ook de nieuwe aankleding van het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand en Victorie.

In 1845 wordt een eerste statie van de nieuwe kruisweg geschilderd. Het duurt tot in 1857 vooraleer de veertien grootse staties als één kleurrijke cyclus over heel de kerk ophangen, gevat in een zware decoratieve lijst.

Een glasraam van Jan-Frans Pluys in de Mariakapel vormt in 1855 de aanzet voor een lange reeks neogotische gebrandschilderde glasramen in de kerk. We krijgen er nog een glimp van op het doek van Eugénie Van Haverbeke (1857), het oudste geschilderde kerkinterieur van Sint-Andries. Van 1863 tot 1917 wisselen glazeniers die werken in de neogotische kerkstijl elkaar af: Jean-Baptist Capronnier, Henri Dobbelaere, Jean-Baptist Bethune, Petrus De Craen en het atelier van August Stalins en Alfons Janssens.

Sindsdien baadt de kerk in een ongekende kleurenweelde. In dezelfde neogotische drang kadert in 1868 de grootse ingreep om borstweringen toe te voegen aan de bovenramen.

In 1889 deelt de kerk in de klappen bij de ontploffing van de Corvilain-kruitfabriek in Oosterweel. Haast alle nieuwe glasramen aan de noordzijde moeten eraan geloven. Het zal duren tot de Eerste Wereldoorlog vooraleer de meeste vervangen zijn.

Eugénie Van Haverbeke, Interieur van de Sint-Andrieskerk, olie op doek, 1857, Sint-Andrieskerk Antwerpen

In de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw toveren de bloeiende broederschappen, die soms duizenden leden hebben, het kerkinterieur ter ere van hun gevierde heilige(n) met gelegenheidsversieringen om tot een gevarieerd spektakel decor.

In 1929 viert de parochie het 400-jarig jubileum van haar kerk met grootse manifestaties. Voor het eerst wordt in de processie het zilveren reliekschrijn van de heilige Andreas meegedragen: het zogenaamde Scheepje van Amalfi van Jos Junes. Het orgel wordt elektrisch gepneumatiseerd, men organiseert een heus symfonieconcert op de toren en publiceert een geïllustreerde kerkgids, de eerste in zijn soort in het Antwerpse.

Een jaar later komt er in het koor vloerverwarming.

In 1938 wordt de Sint-Andrieskerk met haar inboedel als monument beschermd, maar zo’n statuut vermag niet alles: aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, 2 januari 1945, vallen bij de inslag van een V-bom op de Vrijdagmarkt 19 burgerslachtoffers. Haast alle gebrandschilderde ramen aan de noordzijde worden daarbij opnieuw vernield. Overal in de kerk ligt sneeuw: de engelen van de biechtstoel in de Maria kapel lijken wel een bontmantel te dragen.

Januari 1945: na de inslag van de V-bom op de Vrijdagmarkt is het ook in de Sint-Andrieskerk een en al chaos © Archief Sint-Andrieskerk
Januari 1945: na de inslag van de V-bom op de Vrijdagmarkt is het ook in de Sint-Andrieskerk een en al chaos © Archief Sint-Andrieskerk

Om een gedeeltelijke herhaling van het scenario van 1755 te vermijden wordt in 1961 de bouwvallige houten torenlantaarn wijselijk afgebroken en in 1970–1975 opnieuw stevig opgetrokken, deels in beton.

Sinds de jaren 1960 baadt de kerk weer volop in de kleuren dankzij het tiental gebrand schilderde glasramen van Jan Huet, die betaald worden als compensatie voor de oorlogsschade. Lang kunnen de parochianen er niet van genieten, want van 1970 tot 1975 is de kerk gesloten voor een grondige restauratie. Omdat de vierde fase, die onder meer de centrale verwarming en de bijgebouwen behelst, plots wordt opgeschort, raakt zelfs de ondergrond van de Mariakapel van regenwater verzadigd, met als gevolg dat haar eeuwenoude sacristie in 1983 reddeloos instort. Ook de eiken ladekasten overleven dit niet. Na een lange administratieve lijdensweg volgt in 2002 de bouw van een museale ruimte en een stookplaats voor de kerk.

Sint-Andrieskerk, Antwerpen, vandaag

Sinds 2000 wordt de kerk vanuit een vernieuwde visie op oude kunst uitgebouwd tot een speels artistiek-spirituele ruimte, toegankelijk voor jong en oud. Enerzijds is er de opdracht om het onderschatte erfgoed van de kerk te valoriseren, op verschillende manieren: eerst door de aankoop van kunstwerken die een directe band met de kerk hebben, zoals het modello voor De marteldood van Sint-Andreas van Otto van Veen of – sterker – ontvreemde voorwerpen zoals een Andreasbeeld. Soms kan ook de aankoop van oude kunst die van elders afkomstig is, het niveau decoratief én spiritueel opkrikken. Daar getuigt de houten communiebank aan het hedendaagse vieringaltaar van.

Daarnaast worden oude kunstwerken gereconstrueerd, zoals het muntersaltaar, de broederschapslijst van de Gelovige Zielen, de kruisweg en de instrumententrofeeën van de orgelkast . Met de thematische invulling van de schatkamer en de duiding van onder meer de doop- en doodsfonteinen, de kruisweg enz. wil men ook de betekenis van het oude erfgoed didactisch ontsluiten.

Anderzijds biedt de niet overladen kerk plaats voor moderne creaties. Zoals de Kerk in de 17de eeuw haar boodschap uitdrukte in de stijl van die tijd, zo wil ze ook nu de kunsttaal van de 21ste eeuw hanteren. De mens van nu zal zich meer aangesproken voelen door bijvoorbeeld het kleed van Ann Demeulemeester voor het Mariabeeld en het schilderij van Alain Senez Wat is waarheid? Andere realisaties zijn de pop-artschoenen van de levensreis, de boksbal voor al wie met God blijft worstelen en de voorstelling van God als DJ van al wat leeft en beweegt tussen de musicerende engelen boven op het barokke orgel. Vlak naast een serie recente heiligen kan je zelfs in een spiegel kijken die de vraag weerspiegelt: ‘Ben jij de volgende?’. Ook de taal is gewijzigd: het internationale Latijn van de opschriften heeft plaats gemaakt voor het Engels, en dit niet enkel voor buitenlanders.