Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

Sint-Paulus, de Antwerpse dominicanenkerk, een openbaring.

De Mariakapel
en
Onze-Lieve-Vrouw van de Heilige Rozenkrans

Het Mariadevotiebeeld en de pilaartroon

(Willem I Kerricx, 1688)

Het gepolychromeerde houten Mariabeeld is een Mechels werk uit de tweede helft van de 16de eeuw. Het is niet te achterhalen of het al vóór de Beeldenstorm of pas na de terugkeer van de kloosterlingen in 1585 werd vereerd. Gehuld in een praalmantel wordt het Mariabeeld jaarlijks in processie meegedragen op de eerste zondag van oktober, dicht bij 7 oktober, het feest van O.-L.-Vrouw van de Rozenkrans. Bij die gelegenheid wordt ook de Schelde gewijd; want zoals vanouds wordt beweerd:

“Alles heeft Antwerpen aan de Schelde te danken,
en de Schelde heeft Antwerpen aan God te danken”.

Na de brand van 1679 krijgt het beeld een waardige omlijsting: Willem I Kerricx maakt tegen de noordelijke moederpijler een witmarmeren pilaartroon in laatbarokke stijl, gesigneerd en gedateerd (1688).

Engelen van verschillend formaat omstuwen eerbiedig het beeld van Maria. De console die het beeld draagt, heeft de traditionele vorm van een wereldbol, waarop enkel een lijnenspel is aangebracht van meridianen en breedtegraden. Dankzij Maria is Christus immers de redder van alle mensen, waar ook ter wereld. Moeder en Kind krijgen een soort aureoolomlijsting in de vorm van een grote rozenkrans met zesentachtig vergulde rozen.

Om het vertrouwen in het rozenkransgebed te stimuleren getuigen de twee bas-reliëfs die het devotiebeeld flankeren van een wonderlijk gebeuren, dat pater Peter Vloers, prefect van de Rozenkransbroederschap, vermeldt in het devotieboekje Wonderbaere Mirakelen vanden H. Roosen-Crans… (1658). De zoveelste versie van de populaire middeleeuwse Theofilus- of duivelslegende wordt er toegepast op een Antwerpse dame en op de Antwerpse dominicanen als haar bemiddelaars. Een oude dame heeft er alles voor over om weer jong en aantrekkelijk te worden en is (op het linkermedaillon) bereid daarvoor haar ziel te verkopen aan de duivel. In ruil voor deze gunst van extra aardse lust moet ze dan wel na haar dood de duivel voor eeuwig in de hel komen vergezellen.

Het eerste tafereel, links, speelt zich af in een rijk burgerinterieur. De elegante, christelijke vrouw is gezeten aan een schrijftafel, waarachter een modieuze heer staat, als duivel herkenbaar aan de horens die door zijn Louis XIV-allongepruik steken. De dame geeft haar ondertekende schuldbrief terug aan het grijnzende en zelfvoldane heerschap.

Een tweede duivelsfiguur, in de gedaante van een leeuw met een kronkelende slangenstaart, belaagt triomfantelijk vanuit de deuropening de vrouw met opgestoken klauw, terwijl hij met zijn tong begerig likkebaardt om zijn prooi. Een dergelijke duistere praktijk hoort niet op klaarlichte dag: vandaar twee nachtdieren, die symbool staan voor al wat het daglicht schuwt: een uil en een vleermuis. Het onderschrift luidt hier:

“Sy gheeft haer handt-schrift hier
aen ’t helsche monster-dier”.

Op het rechtermedaillon krijgt de vrouw door het rozenkransgebed haar duivelscontract terug in een kerk die de Sint-Pauluskerk moet voorstellen, waar dit tafereel zich ‘historisch’ heeft afgespeeld anno 1578. De vrouw is zojuist uit wroeging gaan biechten, niet wetende dat ze letterlijk “bij de duivel is te biechten gegaan”. De ware identiteit van de dominicaner biechtvader is te herkennen aan zijn horens, spitse duivelsoren en de duivelsstaart. Wenend en met een zakdoek de tranen drogend, vertelt de dame haar ongelukkige wedervaren aan een echte dominicaan, prior Henricus Van de Putte. Hij raadt haar aan om de rozenkrans te bidden. De vrouw bekeert zich en wordt lid van de Rozenkransbroederschap. Wanneer de prior haar devotie kracht bijzet door de mis op te dragen aan het Maria-altaar voltrekt zich tijdens de consecratie van de hostie de wonderlijke redding. Uit de hemel komt een putto aangevlogen die het bewuste contract weet te bemachtigen uit de muil van het vliegend duivelsmonster.

Het onderschrift vervolgt:
“Den Roosen-Crans dwongh duyvels kracht
Dat hy haer handt-schrift wederbracht.”

Door de geleidelijke overgang tussen de architectonische achtergrond in vlakreliëf en de meer halfverheven personages vooraan, creëert Kerricx een heuse driedimensionale ruimte. De kwaliteit van het beeldhouwwerk is in hoge mate te danken aan de verfijning van de vormen. Door hun elegante houding en gebaren krijgen de figuren een natuurlijk karakter. Zelden heeft een kunstenaar uit marmer zo verfijnde details tevoorschijn gehaald, zelden was een marmeren reliëf zo plastisch narratief. Is het peuter-misdienaartje, dat op de altaartreden bij de consecratie de miscarillon belt, niet schattig met zijn verfijnde kledij en de haarkrulletjes onder de afzakkende grote pruik? Verbluffend realistisch zijn de stofweergave van het kantwerk, het misgerei in miniatuur en het gebedssnoer met paternosterbolletjes in de handen van de vrouw. Zelfs een onopvallend detail als de krans van natuurgetrouwe roosjes op het kazuifelkruis draagt bij tot het verhaal.

Tussen de beide medaillons, wordt het verhaal samengevat:

“Soo wie wilt syn bevrydt van lyf- en ziels gevaeren,
die sal dit Mari-Beldt met groote eer bewaeren,
een vrouw die lyf-en ziel-den duyvel had’ verkocht,
haer hand’-schrift voor dit beldt wierd wederom gebrocht.”

De terracotta modelli van beide medaillons worden bewaard in de Sint-Jacobskerk.

De knielbank

De voetbank die rond de pilaar is gebouwd, onder het beeld, is bovenaan versierd met 5 geschilderde paneeltjes (anoniem, 18de eeuw), die eveneens de kracht van het rozenkransgebed tot thema hebben. O.-L.-Vrouw is telkenmale gekleed in de symbolische kleuren van rood en blauw. Van links naar rechts zijn de onderwerpen van de geschilderde medaillons:

  1. Aangeroepen door het rozenkransgebed komt O.-L.-Vrouw tegemoet in drie noodgevallen. Een drenkeling, met rozenkrans, wordt gered. Een tweede, met rozenkrans, ontkomt aan een moordaanslag. Het brandende huis op de achtergrond spreekt voor zich.
  2. Een zondaar, liggend in een hemelbed, wordt in zijn stervensuur belaagd door enkele helse beesten van duivelse bekoringen: 2 gevaarlijke honden, een slang en een vleermuis. [bij een foutieve restauratie werd de slang aangezien als verlengstuk van de staart van de hond en werd de kop van het serpent overschilderd] Hij wordt bijgestaan door een dominicaan, die hem een brandende kaars aanbiedt, en de rozenkrans aanbeveelt. Door dit gebed en dus door toedoen van O.-L.-Vrouw bekeert de zondaar zich. M.a.w. het tafereel beeldt de tweede helft van het Weesgegroet uit: “Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, nu en in het uur van onze dood”.
  3. O.-L.-Vrouw, als Apocalyptische Vrouw gekleed met de zon(neschijn) en de maan(sikkel) onder haar voeten, én als vorstin met een scepter en gekroond met een kroon met sterren, biedt Dominicus de rozenkrans aan. Het torensilhouet dat boven de stad op de achtergrond uitsteekt, komt overeen met dat van de grote O.-L.-Vrouwetoren van de Antwerpse kathedraal; de grote, vlakke toren is die van de St.-Jacobskerk.
  4. O.-L.-Vrouw, tegen een hemelse gouden achtergrond, bemoedigt met opgeheven hand de smekende zielen in het vagevuur en reikt hen de rozenkrans aan.
  5. Een kind dat met zijn rozenkrans op O.-L.-Vrouw een beroep doet, wordt door haar beschermd tegen duivelse bekoringen, of liever, bezetenheid. De uitgedreven boze geest, in de vorm van een gevleugeld rood monster met komisch hoofd, vliegt weg. Vooraan zit Vrouwe Luxuria die, mooi gekleed en opgesmukt met een scepter, een kroon en een parelsnoer, het kind tracht te verleiden. Het Cupido-engeltje met vuurrood kleed en fel versierde haartooi, is haar handlanger. Zijn pijlenkoker ligt in de rechterbenedenhoek.
Een stervende belaagd door duivelse bekoringen, krijgt bijstand van O.-L.-Vrouw van de Rozenkrans in 'Maria de Victoria, Koninginne des Alderh. Roose-krans', … , Brugge, [1771]