Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

Sint-Paulus, de Antwerpse dominicanenkerk, een openbaring.

Het kloostercomplex van de dominicanen

Het kloosterpand, de dienstgebouwen en de kloostertuin

Ook letterlijk kouwelijk, ligt het klooster ‘in de schaduw van’ de kerk, want die bouwt men midden 13de eeuw bij voorkeur nabij de stadskern, ten zuiden van het dominicanenterrein.

Twee gravures geven ons een gedetailleerd overzicht van het ruime Antwerpse dominicanenklooster in de 17de en 18de eeuw. Bij de eerste, van de hand van Reinier Blockhuysen, gepubliceerd in Antonius Sanderus, Chorographia Sacrae Brabantiae (1659), staat de westelijke pandgang er nog niet op, want die dateert pas van 1662. Een beter zicht op deze vleugel met dubbele bovenverdieping geeft de gravure, die Jacob Harrewijn in 1718 maakt voor Bernardus De Jonghe, Belgium Dominicanum (1719). Niet correct is echter de weergave van de (voormalige) kerkvoorgevel, die bij de brand van 1679 was ingestort.

We nemen hier de aanduiding van de ruimten over zoals op de beide gravures; bij Sanderus met een nummer, bij De Jonghe met een letter. Naast de kerk (1, A) met haar hoofd- (2) en zijingang (3) en het aanpalende kerkhof (caemiterium) aan de zuidzijde (30) besloeg het kloostercomplex het terrein van de huidige Sint-Paulusstraat tot aan de Dries en de Keistraat. Naast de kloosteringang (4) lagen de spreekkamers (locutorium).

Het eigenlijke kloostergebouw, het kloosterpand, bestaat uit vier vleugels die op het gelijkvloers onderling verbonden zijn door de pandgang (ambitus) (8, O). Aangezien de vrome dominicanen gezocht werden als goed (biddend) gezelschap, was niet enkel de kerk, maar ook het eigenlijke klooster gegeerd als begraafplaats. De pandgang was dan ook bezaaid met grafzerken van vooraanstaande burgers. Rond de pandgang lagen de belangrijkste ruimten. In de oostvleugel bevond zich nog steeds de sacristie (15, B). Daarnaast waren er klassen voor de theologische vorming, de ‘sodaliteit’ (C). De zuidvleugel, die tegen de noordbeuk van de kerk aanleunde, bestond enkel uit de pandgang. Net zoals op de eerste verdieping van de andere vleugels was er daarboven slaapgelegenheid (dormitorium) (9, 13, N). Verder was er een aparte ‘Regel’-kapel of Rozenkranskapel en een zogenaamde Bisschopskamer met Rubens’ portret van Ophovius.

De refter (refectorium) (14, D) en de aanpalende keuken (culina) (E) vormden een aparte zijvleugel. Tijdens de maaltijden, in stilte, werd er voorgelezen. De refter leende zich ook als oefenlokaal voor het prediken onder de leiding van een lector.

Het noviciaat (domus novitiorum) bevond zich in de westvleugel (11). De bibliotheek besloeg de volledige bovenverdieping van de noordvleugel (12, M).

Op de kloostergravure wordt een heel aparte dienstruimte, een (houten?) aanbouw op de eerste verdieping, aansluitend op de slaapkamers, niet met een eigen teken aangeduid. Het is nochtans nuttig om weten: de toiletten.

Het Antwerpse dominicanenklooster, gravure Reinier Blockhuysen, in Antonius Sanderus, Chorographia Sacrae Brabantiae, 1659, detail: kloosterpand, nog zonder westpandgang © Universiteit Antwerpen, Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (RG 1055 A 5)
 

De dominicanengemeenschap voorzag zoveel mogelijk in eigen behoeften: a self-supporting community. De intellectuele paters konden hiervoor rekenen op trouwe lekenbroeders. Voor de eigen kweek van groenten en fruit was er een boomgaard (pomarium) (16), een moestuin (17) en een kruidentuin (hortus pharmacopoiae) (18). Aan de oostzijde stond er een prieel met renaissanceallure, om te verpozen.

In een uitgebreide serie van dienstgebouwen werkten de lekenbroeders in de graanopslagplaats (22), een bakkerij of een molenhuis (27) en een brouwerij (19, L). Voor het huishouden was er verder een kleermakerij (25), een schoenmakerij (29) en een wasserij (26, K). Onder ‘atelier’ (28) moet men de gevaarlijke smidse verstaan die op veilige afstand op het uiteinde van het domein lag. Zieke medebroeders konden voor verzorging terecht in het ziekenverblijf (23, H), met de aanpalende apotheek (24, I). Ten slotte was er een gastenkwartier (F) met een aparte vleugel van gastenkamers (21, G).

De speelse kraagstenen van de pandgang

De meest centrale kloosterruimte is de pandgang, die toegang gaf tot de kerk, de sacristie en de klaslokalen, de vleugel van de keuken en de refter, de spreekkamers en het gastenkwartier en via de traphallen tot de slaapzalen op de verdiepingen, en tot de bibliotheek. Gevarieerde, unieke maskers sieren het oorspronkelijke tachtigtal kraagstenen van de traveescheidingen. Hierin schuilt vooral de spielerei om het vaste ritme van de traveeën en meer nog van het gestructureerde kloosterleven op te vrolijken. Bij sommige tronies is er werkelijk sprake van a big smile (Z-k9), (Z-b4). Doorheen de ernst van het kloosterleven, blijft het gevoel voor levensvreugde! Door de verbouwingen, in de 19de eeuw, van de helft van het kloosterpand tot parochieschool en -lokalen is bijna de helft van de speelse maskers verloren gegaan.

De maskers zijn opgebouwd uit de combinatie van plantaardige motieven, rolwerk en uit menselijke trekken. Een keer gaat het om een bijna volledig menselijk gezicht (Z-k10) en om een doodshoofd met gekruiste beenderen (Z-b8). De meest opvallende is waar een gelaat zich achter een ‘echt masker’ verstopt (O-k4), de leukste is de zotskap (Z-b7).

In de westelijke pandgang (1662, dat is mogelijk later dan de andere) is er een grotere variëteit aan motieven zoals de datum “1662” (W-k1), een paar duiven met kuif, die van elkaar wegkijken (W-b4), een paar (ver)zoenende engeltjes (W-k7).

Enkele maskers zijn geflankeerd door hoornen van overvloed, andere door een paar dierenkoppen, zoals van ineengestrengelde dolfijnen (O-k3), soms door engeltjes. Maar nog speelser wordt het wanneer de flankerende figuren saters zijn, met sik (O-k2).

Op een van de kleinere hoekconsoles kijkt een uil de bezoeker aan (W-Z)!

De hal

De hal vormt een uitverkoren plek voor een romantisch-historische impressie, zeker sinds ze vanaf ca. 1860 dienstdoet als zijingang van de parochiekerk. Door de combinatie van het arduinen wasbekken met het Mariabeeld naast de trap, de doorkijk naar de zuiderpandgang en een blik in de sacristie, valt in deze hal met de zwart-witte vloertegels een subtiel lichtspel waar te nemen, onder andere voor Romain Malfliet (2de helft 20ste eeuw). Henri de Braekeleer (vóór 1870, KMSKA) voegt er een geliefd burgerlijk thema aan toe: een aalmoesuitreiking.

Voor de broeders die van het werk in de moestuin terugkeerden, staat er een arduinen wasbekken ter beschikking. Om meer broeders tegelijkertijd de kans te geven de handen te wassen, heeft men vier kranen voor even zoveel staanplaatsen voorzien. Is dit collectieve systeem er pas gekomen wanneer men in de 17de eeuw het pompsysteem invoert en ook hier een pomppilaster met pompbak plaatst?

Of was het al veel vroeger in gebruik en heeft men aanvankelijk, zoals bij de sacristielavabo, eerst met een emmer water geput en dat manueel in het waterbekken gegoten? Alleszins heeft men hier van het pompsysteem vernuftig gebruik gemaakt. Op de tap van de pompzuil werd een kraan geplaatst. Door die af te sluiten, loopt het water tijdens het pompen via een buis rechtstreeks naar het vergaarbekken waar de broeders het kunnen aftappen. Let op de versiering van de elementen: een Antwerps wortelmotief op de pompzuil en een puttohoofd met bolle wangen bij de tuit van elke koperen kraan, die overigens zelf de vorm heeft van een eendenkop.

Het stenen Mariabeeld (Andries Colijns de Nole, 1ste helft 17de eeuw) wordt geflankeerd door twee stenen, Romeinse olielampen en staat op een strategische plaats. In de hal begroet de Moeder Gods elke broeder die vanuit de tuin het klooster betrad. Meer nog begroet zij met haar Kind, staande naast de trap die naar het dormitorium leidde, alle kloosterlingen, die hierlangs de nachtrust opzochten na de completen in het koor van de kerk, waarin net tot slot de aangepaste avondhymne tot Maria was gezongen.

Boven het wasbekken is het gebrandschilderd glasraam Jezus’ blijde intrede in Jeruzalem (Jan de Labaer, 1633), afkomstig van de zuiddwarsbeuk, zo goed als mogelijk gereconstrueerd met de overgebleven fragmenten. Jezus, gezeten op de ezel, en vergezeld door de apostelen, onder wie Petrus, wordt omstuwd door een blije menigte. Waarom men twee benen geplaatst heeft ter hoogte van Jezus’ romp, blijft elke bioloog tarten.

Merk hoeveel treden men moet bestijgen vooraleer men in het koor komt. De kerk ligt wel degelijk op een kunstmatig talud.

Na 1855 voegt men een voorportaal toe aan de hal van het kloosterpand. Daarin hangen twee gipsen beelden (F.A. Van Dongen, 1946): een van Theresia van Lisieux (1873 – 1897), de populaire Franse karmelietes, en een van Zuster Maria Adolphine. Deze Nederlandse, geboren in Ossendrecht in 1866 als Anna Kaatje Dierkx, werkt als dienstmeisje in een winkel op het Klapdorp en treedt vervolgens in bij de zusters franciscanessen. Als missiezuster in China sterft zij in 1900 de marteldood bij de Bokseropstand. In 2000 is ze heilig verklaard.

De tuin

De voormalige kloostertuin wordt grotendeels in beslag genomen door de verkaveling van de Sint-Paulusstraat (1852-1855), genoemd naar de patroonheilige van de parochiekerk. Het onregelmatige plein waar de Sint-Paulusstraat op uitgeeft, heet analoog ‘Sint-Paulusplaats’.

De poort van de Sint-Paulusstraat

Bij de opening van de Sint-Paulusstraat in 1855 bouwt de kerkfabriek aan haar straatzijde 12 woningen die gecentreerd staan ten opzichte van de nieuwe, noordelijke toegang tot de parochiekerk tussen de nummers 20-22. De neoclassicistische poort wordt gebouwd onder supervisie van architect Bartholomeus De Proost, en afgewerkt door beeldhouwer Jean-Baptiste Van Rooy in 1859-1862. De vier evangelistensymbolen sieren het hoofdgestel: leeuw, engel, adelaar en rund. De door vergulde letters benadrukte inscriptie in de arduinen attiek luidt: “ChrIsto DoMIno sanCtoqUe apostoLo fabrICI” (aan Christus, de Heer en aan de heilige apostel, de makers [lees: de kerkfabriek]). Wie het bouwjaar van de poort wil weten, kan een beroep doen op het Latijnse chronogram (100–1 500–1000–1 100-5 50 1-100-1) en leest ‘1859’. In het houten timpaan laat een volplastische buste van Sint-Paulus er geen twijfel over bestaan wie hier de patroonheilige is. In de immense poortvleugels staat een reliëf met het misgerei, ten teken dat de parochianen welgekomen zijn om de Heilige Mis bij te wonen. Op de rechtervleugel prijken de ampullenschotel, een monstrans, een stool en een wierookvat, gevat in graanhalmen, druiven en maïskolven. Op de linkervleugel staat de kelk en geconsacreerde hostie, een missaal en slechts één ampul, met onderaan plastische druiven en maïskolven.

Beschermde boom

In de tuin, achter de koorapsis, staat een zeldzame, pittoreske bergiep, die officiële bescherming geniet. In de Nederlanden bestaat er slechts een tiental exemplaren van deze boomsoort.

De zijgebouwen van het koor

Het kleine zijgebouw dat zich ten tijde van de dominicanen bevindt naast het koor en de noorderdwarsbeuk, vormt bij de aanpassing van de kloosterkerk tot parochiekerk in de 19de eeuw de aanzet tot de huidige kamers van de kapellen en de kerkfabriek.

De Lourdesgrot

Zoals de calvarietuin aan de andere kant van de kerk in de 18de eeuw een ersatz bood voor de bedevaart naar Jezus’ heilige plaatsen in Jeruzalem, zo vormt de Lourdesgrot in de tuin van de Sint-Paulusstraat een vervangstuk voor de bedevaart naar het populaire mariale heiligdom van Lourdes (Frankrijk). De grot in gewapend beton (H. De Wit, 1908) is een van de talloze ‘grotteke’s in Vlaanderen die, zij het in kleiner formaat, getrouw dé grot nabootsen waar de heilige Bernadette Soubirous in 1858 de verschijningen van O.-L.-Vrouw beleefd heeft. De veertienjarige Bernadette zit geknield op de grond en kijkt op naar “de Dame in het wit” in de nis boven de grot.

Getrouw aan de boodschap van de verschijning en aan het beeld in de grot te Lourdes, staat geheel in het aureool de tekst: “Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis”. Beiden dragen de rozenkrans.

Soms brandt iemand hier een kaarsje om heil te vinden, ongeacht al dan niet trouw kerkbezoek, ongeacht de ouderdom van het beroep uitgeoefend in het Schipperskwartier…

Het beeld van O.-L.-Vrouw Onbevlekt Ontvangen

Het Mariabeeld kwam in 2002 terecht tegen de muur van de kapellenkamers door toedoen van de oud-scouts van de 10de Sint-Paulus. Het gepolychromeerde, gipsen beeld, naar ontwerp van Nora Persoons, was ca. 1936 door de scoutsgroep van Sint-Paulus geplaatst tegen hun lokaal bij de Potagiepoort. Maria heeft, in gebed voor de wereld, de handen gevouwen en slaat de ogen neer. De halve, blauwe wereldbol onder haar wordt immers belaagd door de slang van het kwaad, met appel in de muil. Als Apocalyptische Vrouw staat zij op de maansikkel en is haar aureool voorzien van (6 van de 12) sterren.

Het monument voor de vluchteling

Uit een gebroken grafplaat steken het hoofd en de handen van een vluchteling uit. Met dit monument wil de vzw De Loodsen (Stadspastoraal) sinds 2005 de aandacht permanent richten op de vele vluchtelingen die van waar ook ter wereld afzakken naar het rijke Westen.

“Hier willen we de vele
bekende en onbekende vluchtelingen
aanwezig brengen
in het geweten van onze stad.
Velen overleven het niet.”

Het Onze-Lieve-Vrouwbeeld

Op de muur van de voormalige pastorie werd ca. 1947 een Mariabeeld (F.A. Van Dongen) geplaatst in opdracht van pastoor Van Bostraeten, als dank aan O.-L.-Vrouw, omdat er over heel het parcours van de processie van O.-L.-Vrouw-van-de-Rozenkrans geen enkele inslag van een V-bom te betreuren viel. De tekst vermeldt ook expliciet met data deze voor Groot-Antwerpen zo verschrikkelijke periode. Het Jezuskind dat de voorbijgangers aankijkt, wijst hen het hart van Maria aan. De rozenkrans hangt aan haar riem.

AAN O.L.V. VAN DEN H. ROZENKRANS
Dankbare Hulde
van
Sint Paulus Parochie
1940
13-10-44. 23-3-45