Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

Sint-Paulus, de Antwerpse dominicanenkerk, een openbaring.

De calvarietuin: op bede-vaart ‘achter de hoek’

Het Lijdensverhaal

Om te getuigen van Jezus’ gruwelijk lijdensverhaal houden engelen aan weerszijden van de weg de bezoeker de lijdenswerktuigen voor. De opstelling van deze hemelse ‘wapenknechten’ is geïnspireerd door Bernini’s Engelenbrug (1669), door Dominicus van Ketwigh bewonderd tijdens zijn verblijf te Rome van 1714 tot 1716. De verdeling van deze tuigen is als volgt: doornenkroon (E1); (een doek met) de 5 wonden (E2); het kruisopschrift ‘INRI’ en een spons (E3); het naadloze kleed (waar men om dobbelde) met de dobbelstenen (E4); het kruis (E5), de ladder (E6), de lijkwade (E7), de gesel en de koorden (E8), het (vermeende) Veronicadoek (E9), de geselkolom en de doornenkroon, handschoen, nagels, roede en dobbelstenen (E10). De engelen tonen hun droefheid, sip, soms huilend.

Jezus’ lijden zelf komt ook in beeld in de 4 medaillons (Willem Ignatius Kerricx, 1741) tegen de kerk. Samen met de Calvarie vormen ze de 5 Droeve Mysteries van de Rozenkrans. De bijzondere eigenaardigheid dat Maria er op elk tafereel bij staat, hoeft misschien minder te verwonderen, gezien de opdrachtgever sinds 1703, net als zijn broer Jan Baptist, een groot ijveraar was voor de dagelijkse rozenkransdevotie. Een gedicht begeleidt elk mysterie:

Eerste Mysterie, de Doodstrijd (DM1)

WIE SAL O LIEVEN GODT
MYN SIEL DE TRANEN GEVEN
ALS ICK U SIEN BEDROEFT
OM MYN BOOSAERDIGH LEVEN
ALS ICK U SIEN BENAUT
EN SWEETEN BLOEDIG SWEET
DAN ROEP ICK MET BEROU
MYN SONDEN SYN MYN LEET.*

(* leed, verdriet; zie verder bij Jesaja)

Tweede Mysterie, de Geseling (DM2)

O SOET ONNOSEL LAM
AEN EEN COLOM GEBONDEN
VERACKELT EN VERSCHEURT
EN DAT OM ONSE SONDEN.
ICH HOPE DAT UW BLOET
MYN SIEL BEWAEREN SAL
WANT ICK BEMIN U GODT
UIT LIEFDE BOVEN AL.

Derde Mysterie, de Doornenkroning (DM3)

 O VREEDE DORENS CROON
O FELLE DORENS STEKEN
TER LIEFDE VAN DEES CROON
SAL ICK MYN LEET NIET VREKEN
O JESU DAT DEES CROON
TOT LIEFDE MY VERWECKT
DAT BID ICK DOOR HET BLOET
DAT VAN DE DORENS LECKT.

Vierde Mysterie, de Kruisdraging (DM4)

 SAL ICK O JESUS SOET
NOCH IN MYN LYDEN CLAEGEN
ALS ICK U SONDER SCHULT
U CRUYS SIEN WILLIGH DRAEGEN
ACH DROEVE MOEDER GODTS
HOE GROOT WAS UWE SMERT
MAAK DAT EEN WAER BEROUW
VERPLET MYN SONDIGH HERT.

Petrus (V4), rechts van het graf in een spelonk, wordt gekweld door wroeging om zijn verloochening, verzinnebeeld door de kraaiende haan boven hem. De sleutels van het koninkrijk van de hemel heeft hij op de grond gelegd, en hij vraagt, geknield, nederig om vergeving.

Door Jezus’ kruisdood hoog op de steile berg uit te beelden, krijgt het kruis iets triomfantelijks. De doodshoofden aan de voet van het kruis verbeelden de naam van de plek: ‘Calvarie’, dit is ‘Schedelplaats’.

Traditiegetrouw flankeren Zijn moeder en Zijn geliefde leerling Johannes, respectievelijk (iconografisch) rechts en links van Hem het kruis. Maria (M) kijkt op naar haar enig Kind; Johannes (J) wijst ons Hem aan.

Omdat volgens de joodse traditie Adam bij de Calvarieberg net buiten Jeruzalem begraven ligt, was dit voor de christenen een welgekomen gegeven om het skelet van Adam (Ad) als symbool van de dood weer te geven onder de voet van het kruis, dat staat voor (de hoop op) het eeuwig leven. Diezelfde (oude) Adam, naakt en met de schop van zijn arbeid (Ad), kijkt hier als levende op naar de ‘nieuwe Adam’, zoals Jezus Messias wordt genoemd (Rom. 5:14-21; vooral 1 Kor. 15:22.45-49).

In de spelonk onder het kruis houdt Maria (M) haar gestorven Zoon (JC) op de schoot en beweent Hem: de Piëta. Het liefdeoffer van Jezus wordt symbolisch herhaald door de pelikaan die zijn borst doorprikt om zijn ingewanden als laatste redmiddel aan zijn jongen te geven om er zich mee te voeden en zo te overleven.

Jezus’ ontzielde lichaam (Willem I Kerricx) ligt ontroerend ‘levensecht’ opgebaard in de grot op het gelijkvloers: het Heilig Graf. De Romeinse (helmboswuivende) soldaat Longinus (V3), die Jezus’ hart doorstoken heeft, hoort eerder thuis bij de Calvarie, boven op de berg, maar verbeeldt hier eigenlijk de schildwacht bij het graf.

Ten slotte wordt Jezus’ verrijzenis ‘in levende lijve’ (door Michiel I van der Voort) in beeld gebracht in de scène van zijn ontmoeting (JC) met Maria Magdalena (MM) in de tuin – het evangelie van de dagmis van Pasen (Joh. 20:14-17). Van dat grote mysterie, dat Hij de dood overwonnen heeft, wordt zij de kroongetuige. Aanvankelijk denkt ze dat het de tuinman is, vandaar Zijn spade. Wanneer zij Hem herkent, wil ze Hem vanuit haar ongeloof betasten, maar ze krijgt te horen: “Raak Mij niet aan” (‘Noli me tangere’, de traditionele benaming voor dit tafereel). Uit ontzag doet ze een lichte kniebuiging en kruist ze de armen.

De vier evangelisten, die het relaas op schrift hebben vastgelegd, staan, herkenbaar aan hun gevleugelde symbool, met hun schrijfmateriaal zijdelings van de tuin. Johannes (Ev2) en Lucas (Ev3) zijn aan het schrijven; Matteüs (Ev1), kijkt hemelwaarts. Marcus (Ev4) houdt een schriftrol met daarop het aanvangvers van zijn evangelie.

De voornaamste twee apostelen (A), Petrus en Paulus, staan in de rechtse engelenrij. Ze zijn herkenbaar aan hun fysionomie en aan hun respectievelijke attributen – twee sleutels en een zwaard – en ze houden elk een schriftrol.

Bij Petrus (A1) leest men uit zijn eerste brief:

“CHRISTUS HEEFT VOOR ONS GELEDEN. I Petr. II. 21”
“DOOR DE VERRYSENISSE JESU CHRISTI. I Petr. III. 21”

Bij Paulus (A2) uit zijn brieven:

“CHRISTUS IS GESTORVEN ENDE VERRESEN. Rom. XIV,9”
“WIJ PREDIKEN DEN GECRUYSTEN CHRISTUS. I Cor. 1,23”

Verder treden alle profeten op, de ‘grote’ (P) en de ‘kleine’ (p), om Jezus’ liefdeoffer op Calvarie aan te kondigen met een van hun citaten, in het Nederlands nog wel.

Dat de dominicanen een bijzondere voorliefde koesterden voor Maria Magdalena (MM), blijkt uit haar aanwezigheid hier tot driemaal toe, waaronder de verschijning van de paasochtend. De reden is, dat Maria Magdalena, die verscheidene nieuwtestamentische figuren in zich verenigt en ook de rol van ‘Maria’, de zus van Lazarus en Marta vervult, in de Zuidelijke Nederlanden (tot het begin van de 19de eeuw) de patrones van de dominicaanse derde orde was. Dat patronaat houdt verband met de geschiedenis van de orde, die sinds 1295 tot aan de vernieling door de Franse Revolutie het bedevaartsoord Ste. Baume bedient. Nadat Maria Magdalena samen met Lazarus en Marta – aldus de legende – aan land was gegaan in Saintes-Maries-de-la-Mer, trok ze zich uit berouw voor haar zondig leven terug in ‘Sainte-Baume’ (‘baoumo’ is het Provençaals voor ‘grot’). Geflankeerd door haar broer en zus op het eerste platform van de ‘berg’, ligt zij als boetelinge in de grot over de uitersten te mediteren aan de hand van een doodshoofd (en oorspronkelijk ook van een kruis in de linkerhand). Misschien symboliseert de mysterieuze pauwachtige vogel haar ijdelheid. Haar voornaamste attribuut is het vaasje met kostbare balsem, waarmee zij in het huis van Simon de Farizeeër Jezus’ voeten begoot en dat eveneens verwijst naar haar voornemen om op paasmorgen Jezus’ dode lichaam te balsemen. In die grot leefde ze dertig jaar in gebed en eenzaamheid. Volgens de legende kreeg zij bijstand van de aartsengel Michael (E) die, gekleed als (helmboswuivende) Romeinse soldaat, gewapend met een kruisstaf en een vlammend zwaard, de draak (Dra) die er woonde, verdreef. Diezelfde afwerende kracht wordt toegeschreven aan haar zus Marta van Bethanië (Mta), die het kruis als wapen in de hand houdt. Haar broer Lazarus (L), die als bisschop zegent, houdt het zwaard van zijn onthoofding. Op weg naar het Heilig Land doet ook menige bedevaarder Sainte-Baume aan, onder meer pater Jaak Pussens in 1633.

Ten slotte wordt Maria Magdalena, tegen de traptoren, getrouw aan haar legende, door de engelen zeven maal per dag in verrukking boven de wolken geheven om er de hemelse muziek te aanhoren totdat ze definitief hemelt.