Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

De Antwerpse jezuïetenkerk, een openbaring.

Het orgel

Het oorspronkelijk orgel overleefde de brand van 1718 niet en wordt er ca. 1720 het huidige orgel geplaatst. Bij voorkeur worden kunstwerken aan beroemde namen verbonden, maar voor de 19de-eeuwse toeschrijving aan Jean-Baptiste Forceville bestaat geen enkele aanwijzing. Met meer reden wordt de naam naar voren geschoven van de Mechelse orgelbouwer Carolus Dillen, die enkele jaren vroeger het orgel van de Mechelse jezuïetenkerk heeft gebouwd. Waar bij grote orgels doorgaans het positieforgel afzonderlijk vooraan staat, wordt hier het centrale, kleine positieforgel op één lijn gezet met de beide delen van het grote orgel. Hierdoor lijkt het geheel met zijn breed uitgespreid orgelfront op een ruim wandorgel.

De orgelkast is het werk van Jan Pieter I van Baurscheit, maar een deel van het beeldsnijwerk is al meermaals gerestaureerd, lees: ‘vernieuwd’. Trofeeën met een ontzaglijk aantal instrumenten prijken tegen de orgelwand terwijl hoog op de orgelbekroning een engel met een stokje de maat slaat en enkele engelen live musiceren met onder meer trompet, viool, contrabas, luit en triangel – eertijds ook met fluit en bazuin. De beide traditionele figuren voor de kerkmuziek flankeren de orgelkast. Links staat de sierlijk geklede koning David (als vermeend auteur van) de psalmen te zingen, met begeleiding van een harp [zijn rechtervingers en de harp zijn verdwenen]. Rechts staat Sint-Cecilia die – volgens haar levensbeschrijving – ‘terwijl er [heidense dans] muziek klonk, enkel voor God zong’. Zingend (met open mond) uit een zangboek in de hand spoort zij voorbeeldig de zangers op de doksaaltribune aan tot de lofprijzing van God. Door een foutieve vertaling in de middeleeuwen, namelijk ‘terwijl zij het orgel bespeelde’, werd zij patrones van het orgelspel en van de kerkmuziek in het algemeen. Haar attribuut is ditmaal – haast uitzonderlijk – geen positieforgel, maar hoog pijpwerk dat rust op de zwik van een eigentijdse barok orgel. Als martelares houdt ze een [afgeknapte] palmtak in de hand.