Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

De Antwerpse jezuïetenkerk, een openbaring.

De galerijen

Achteraan in de kerk is aan de noord- en de zuidzijde een zijdeur als een compartiment opgenomen in de lambrisering. Ze geeft toegang tot een van de traptorens waarlangs men de bovenverdieping en de zolder kan bereiken. Beide traphallen hebben ook een deur die rechtstreeks uitgeeft op het kerkplein, omdat ze vooral bestemd waren voor de leden van de Maria congregaties en de leerlingen van de zondagsscholen. Het was trouwens voor hén dat de beide galerijen als een didactische kapelruimte werden voorzien. Niet toevallig worden op de beide altaren de patroonheiligen van de jeugd vereerd: Aloysius van Gonzaga en Stanislas Kostka, respectievelijk in de noorder- en de zuidergalerij. Omwille van het hoge aantal biechtelingen werden er ook op de galerijen zes biechtstoelen geplaatst.

Na de brand van 1718 blijft de didactische functie behouden, wat blijkt uit de ovale medaillons (h 120 cm) van de eikenhouten lambriseringen (ca. 1720). De cyclus aan de zuidwand geeft enkele scènes uit Jezus’ openbaar leven weer, die aan de noordkant het Lijdensverhaal, terwijl die aan de westkant de christelijke naastenliefde in beeld brengen, meer bepaald de Werken van Barmhartigheid. Vaak worden deze reliëfs toegeschreven aan Jan Pieter I van Baurscheit en Michel Van der Voort, maar volgens een eigentijdse Antwerpse bron zijn ze gestoken door onbekende jezuïeten-kunstenaars van het professenhuis.

De Werken van Barmhartigheid

Op de galerij, onder het bovendoksaal, worden de Werken van Barmhartigheid (Mt. 25:31–46) in beeld gebracht aan de hand van een Bijbels verhaal. In de nabijheid van de beide schoolkapellen moeten zij de jongeren tot een sociale levenshouding stimuleren. ‘Voorbeelden wekken’, afbeeldingen evenzeer.

De verhalen van de profeet Elisa en die van zijn meester Elia(s) gelijken soms nogal op elkaar. Daarom kan je bij taferelen vaak niet meteen uitmaken over wie van hen het juist gaat. Hier biedt een vrouw de man Gods voedsel aan. De profeet wekt haar zoontje nadien terug tot leven. De scène speelt zich af in een rijk interieur en precies dit geeft uitsluitsel dat het hier niet gaat om de arme weduwe van Sarepta die door Elias om een brood gevraagd wordt, maar om de ‘welgestelde (Sunammitische) vrouw’ die zelf Elisa ‘met aandrang uitnodigde bij haar te komen eten. En iedere keer dat hij in het vervolg daar in de buurt kwam, ging hij daar eten’ (2 Kon. 4:8). Bij wijze van beloning voorspelt Elisa dat haar kinderwens, ondanks de ouderdom van haar man, toch nog in vervulling gaat (v. 13–17). Wanneer het jongetje sterft, brengt Elisa hem terug tot leven (v. 18–37). Het jongentje loopt hier dartel achter zijn moeder aan.

Abraham stuurt zijn oudste dienaar op reis om een vrouw te zoeken voor zijn zoon Isaak. De dienaar vertrekt met tien kamelen naar Abrahams land van herkomst. Bij een put komt een mooi jong meisje met een kruik op de schouder water putten en geeft zowel de man als de kamelen te drinken. Aan dit vriendelijke teken herkent hij in deze Rebecca de geschikte vrouw voor Isaak, die door God is gezonden (Gen. 24:1–27).

De barmhartige, oude vader trekt zijn teruggekeerde, haveloze zoon een mooi kleed aan (Lc. 15:11-32).

Abraham ontvangt God zelf onder de gedaante van drie mannen (later een beeld van de drie-ene God, alias de Heilige Drievuldigheid). Hij laat hun voeten wassen, hij laat brood bakken en een kalf slachten en blijft naast hen staan tot zij voldaan zijn (Gen. 18:1–15).

Abraham heeft zijn hoed ter begroeting afgenomen en nodigt hen uit om binnen te komen. De pelgrims, gekleed in een pelerine en met een lange reisstaf in de hand, zijn aan hun grote vlerken herkenbaar als engelen die Gods aanwezigheid moeten bemiddelen

Ondanks een eerste boodschap over diens nakende dood belooft de profeet Jesaja de dodelijk zieke koning Hizkia (Ezechias) van Judea dat hij vijftien jaar langer zal leven (Jes. 38:1–8.21–22). Een mooier geschenk is nauwelijks denkbaar. In een rijk interieur ligt de zieke koning te bed. Naast hem op een tafeltje: een kroon, een scepter, een schotel en een kruik. Jesaja en twee mannen brengen hem een bezoek. Als teken van Gods belofte keert de schaduw op de zonnewijzer tien graden achteruit. Iedereen kijkt verschrikt op.

Koning Darius vaardigde een wet uit om geen andere god dan de koning te aanbidden. Wanneer de vrome Daniël dit verbod overtreedt, wordt hij tot groot verdriet van koning Darius zelf, veroordeeld om in de leeuwenkuil geworpen te worden. Daniël brengt er de nacht door te midden van de leeuwen die uiterst kalm blijven. ’s Morgens buigt koning Darius zich ongerust over de (gemetste) put en is blij dat Daniël nog leeft. Twee beulsknechten trekken Daniël op (Dan. 6:17–25). Amusant detail: de leeuwen houden zich zo koest dat ze bij de bevrijding Daniël toestaan met zijn voet op hun kop te steunen.

n het midden van een grote gevangeniskoer met hoge muren, ronde getraliede vensters en een poort met opgetrokken valhek, wordt het onthoofde lijk van Sint-Johannes de Doper gedragen door drie bedroefde mannen. Drie omstanders staan klaar met spade en schop. Onder het lijk kijkt een lammetje met kruisvaandel toe: een zinspeling op Jezus, eens door Johannes aangewezen als ‘het Lam Gods’. Links is nog een hondje te zien. (Mt. 14:3–12; Mc. 6:17–29; Lc. 3:19–20).

De wanden van beide galerijen waren in de 18de eeuw tussen de vensters opgesmukt met liefst 16 schilderijen van broeder Daniël Seghers SJ. Elk van deze kleurrijke bloemstukken is gecentreerd rond een kleine voorstelling in kleur of in grisaille van Cornelius Schut. Drie ervan werden meegevoerd naar Wenen, de overige werden verkocht. In 1839 werden ze vervangen door de 14 staties van de kruisweg, geschilderd door Eduard Dujardin en H.E. Janssens. In de nissen daarboven, stellen de bustes in pseudo-antieke stijl onder meer de apostelen voor.

Sint-Hubertusaltaar van de jagers
(noordelijke tribune)

Tijdens het Frans Bewind (1798) worden de ambachten en gilden geschorst, zo ook de Sint-Huybrechtsgilde van de jagers, die reeds in de 16de eeuw over een eigen altaar beschikt in de hoofdkerk. De laatste gildedeken wordt in 1817 voorzitter van de kerkfabriek van Sint-Carolus en legateert het bezit van de gilde aan deze kerk. Toch duurt het nog tot 1954 vooraleer de gilde tot nieuw leven komt. In 1961 wordt het schilderij van Sint-Hubertus op het altaar van de noordelijke galerij geplaatst. De jaarlijkse gildemis, waarin wild geofferd wordt ten voordele van behoeftige parochianen, heeft plaats op de eerste dinsdag na 2 november (feestdag van Sint-Hubertus: 3 november). De prachtige reliekhoorn (16de eeuw) wordt dan ter verering aan de gelovigen aangeboden. Het aanraken of zoenen van de eigenlijke reliekhouder is een tastbaar gebaar waarin men zijn vertrouwen in Gods bijstand uitdrukt. Nadien volgt op het kerkplein de hondenwijding.