Antwerpen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

De onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, een openbaring.

De ruimtewerking van het gotisch interieur

Door het bos de bomen niet meer zien ... of hoe de pijlers het zicht ontnemen op de achterliggende ruimten en pijlers.

De Antwerpse kathedraal is het grootste gotische kerkgebouw en ook de grootste kathedraal van de Nederlanden. Dit is een eerder toevallige score, die geenszins het uitgangspunt vormde voor de bouwplannen van de bouwheren. Een kerkfabriek laat zich allereerst leiden door het nuttig gebruik van de ruimten en in de middeleeuwen eveneens door de symboliek van het grondplan. De enige grootse bouwvolumes toen waren bestemd voor de godsdienst, met op kop de hoofdkerk waar de meeste gilden en ambachten met een eigen altaar vertegenwoordigd waren. Al wie sociaal-economisch de stedelijke samenleving mee opbouwt, is verenigd onder de gewelven van een kerkinterieur. Zo was deze kerk de spiegel van een welvarende havenstad in expansie. De behoefte van de gilden en ambachten om zich te profileren ligt dan ook aan de basis van de drie initiatieven tot uitbreiding. Het schip van de kerk met liefst zes zijbeuken en even zoveel rijen pijlers, vormt een immense zaal van altaren. Geen altaar zonder pijler, maar ook nauwelijks een pijler zonder altaar: een effect dat we ons nu nauwelijks kunnen inbeelden.

Om zich een beeld te vormen van het oorspronkelijk ruimtelijk effect van deze wijde ruimte wandelt men best eerst in een naburig steegje als de Vlaaikensgang of in een smalle straat zoals de Pelgrimstraat. Bekijk ook eens de gemiddelde breedte en hoogte van de 16de-eeuwse huisgevels op de Handschoenmarkt voor de westgevel: 3 tot maximaal 4 m breed, 10 m hoog. En wie de 16de-eeuwse poorterswoning De Pelgrom in de Pelgrimstraat al eens bezocht heeft, beseft hoe eng behuisd onze voorouders leefden. Toch blijven ook nu nog de grootse afmetingen ontzag inboezemen. Gelovig of niet, als je deze kerk betreedt, kom je in voeling met een karakteristieke architectuur die het alledaagse profane nut en de beperkingen van het mens-zijn overstijgt. Het opzet van een gotisch kerkinterieur is de bezoeker te laten doordringen van het sublieme, het schone, het volmaakte, het eeuwige, jawel, van Gods heerlijkheid. Als katholieke kerk wil de kathedraal van Antwerpen allereerst het ‘huis van God’ zijn, waar men ‘te gast’ is, zeker in de eucharistieviering.

Het eerste wat in deze kerk opvalt, is de enorme ruimte die ontstaat door het samenspel van drie dimensies. Met zijn 118,11 m lengte (binnenzijde) behoort dit kerkgebouw tot de grootste van de wereld. In de Sint-Pietersbasiliek van Rome kunnen de Antwerpenaren met fierheid vaststellen dat de naam van hun kathedraal met 118,61 m te midden van roemrijkere andere in koperen letters in de vloer vermeld staat.

De hoogte van de middenbeuk reikt tot 27,25 m, wat overeenkomt met elf verdiepingen van een appartementsgebouw. De sterren aan de gewelven moeten het firmament, het uitspansel van de hemel uitbeelden, wat symbool staat voor de oneindigheid van God. Zoals je sterren met de handen niet kunt grijpen, is God evenmin te begrijpen met het verstand. Toch zijn ze meer dan decoratief. Allereerst bedekken ze op de gewelven de gaten waardoor een touw wordt neergelaten om gelegenheidsversiering aan te brengen of twee touwen, voor een houten hangsteiger om muren en glasramen te onderhouden.

En dan is er de uitzonderlijke breedte met de zes zijbeuken, met even zo veel rijen pijlers waardoor de vorm van het kruisvormige grondplan wordt verdoezeld. Bovendien ontneemt dit woud van bundelpijlers het zicht op de daarachter gelegen ruimtes. Op welk punt in de kathedraal ook, de volledige omtrek onthult zich nooit, wat de indruk versterkt van het oneindige, het transcendente.

De eigenlijke afbakening van het interieur, aangegeven door de buitenmuren, wordt trouwens grotendeels vervangen door gebrandschilderde glasramen, waardoor het licht binnenvalt. Met andere woorden, de beperktheid van de ruimte gaat op in het eindeloze licht, niet het gewone, maar het door de gekleurde glasramen gefilterde daglicht: het spirituele licht. De projectie van de gekleurde glasramen gebeurt naar binnen, van het zuiden naar het noorden. Naargelang de stand van de zon: oost, zuid, west, en naargelang de intensiteit van de zon, varieert het lichtschijnsel voortdurend. Het effect wordt nog speelser wanneer het licht bij helder weer reflecteert op gepolijst marmer of metalen kandelaars. Stormen, niet enkel natuurlijke, maar nog meer ideologische, hebben menig glasraam doen sneuvelen. De orgelkast neemt sinds de 19de eeuw in de middenbeuk veel van dat licht weg, vooral avondlicht, weg. De kleurenweelde van de neogotische glasramen overtreft ruimschoots die van de middeleeuwse. Op de begane grond is elk raam voorzien van gebrandschilderd glas, maar alomtegenwoordig, in elke vierkante centimeter glas, is het gekleurde licht in de kooromgang. Zou het niet heerlijk zijn mochten ook de lichtbeuken opnieuw (?) geheel van gebrandschilderde glasramen voorzien zijn, zoals in de Notre-Dame van Parijs op de tribunes van het schip sinds de jaren 1960. Waar wacht Antwerpen nog op?

Tot ca. 1624, toen er in het koor nog geen groots barokaltaar als een scherm voor de ramen van de apsis opgesteld stond, moet het een weergaloze beleving geweest zijn wanneer bij het krieken van de dag, de zon opkwam in het oosten. Al de glasramen van het koor boven en beneden, samen met die van de straal- en langskapellen, lieten je baden in een gloed van gekleurd licht dat van alle kanten op je afkwam. Deze overweldigende beleving is door het monumentale 19de-eeuwse koorgestoelte nog meer teloorgegaan. Het opzet van dit door en door gotisch lichtspel is allereerst spiritueel: Christus, het Licht van de mensen … dat schijnt in de duisternis, zoals dit in de proloog van het evangelie van Johannes staat (Joh. 1:4–5), en wat tot ca. 1960 als ‘laatste evangelie’ op het einde van de mis voorgehouden werd.

Zolang in het ancien regime de vorst zijn gezag aan God ontleent, wenden de vorsten de glasramen in het meest openbare gebouw van het toenmalige stadsleven aan om hun eigen maatschappelijke functie te profileren, zij het steeds voorbeeldig in aanbidding voor de ware Majesteit. In de kapel van de stadsbestuur, in het zgn. Bourgondisch glasraam, prijken Filips de Schone en Johanna I van Castilië. Op het westelijk raam (1540) stond hun zoon, keizer Karel V, en zijn eerste echtgenote Isabella van Portugal totdat het venster, met uitzondering van het maaswerk, werd vernield tijdens het Frans Revolutionair Bewind. Boven in de apsis knielt nog steeds zijn zoon, koning Filips II van Spanje, samen met zijn toenmalige echtgenote Mary Tudor (1556). Even vroom knielen zijn dochter, aartshertogin en landvoogdes Isabella en haar echtgenoot, aartshertog Albrecht (1616) op het grote raam van de noorderdwarsbeuk. De laatste vorst in de rij is Filips III van Spanje op het raam van de zuiderdwarsbeuk, in verering voor Maria (1622).

Kathedraal Antwerpen – De vieringlantaarn (JV)

Een meer mystieke lichtinval ‘uit den hoge’, zij het ditmaal niet gekleurd, is te danken aan de lantaarn op de viering. Voor wie zich in de middenbeuk ophoudt, is de bron van dat licht niet waarneembaar – een treffende illustratie van Gods aanwezigheid.

Eeuwenlang was de viering de plek vanwaar men – door het doksaal – de mis aan het hoofdaltaar in het koor kon volgen. Sinds de jaren 1960 is het zelf de standplaats geworden van het nieuwe ‘vieringaltaar’, dat de functie van het hoofdaltaar overneemt. In het ‘huis van God’ is het belangrijkste meubel de altaartafel, waar de Godsontmoeting sacramenteel gevierd wordt. Wil men deze benadrukken dan creëert men in de gotiek daarboven een symbolisch contactpunt tussen de hemel en de aarde. Wil men dit hier in het interieur niet enkel beperken tot een gewelfschildering, maar ruimtelijk beklemtonen, zoals de achthoekige aanzet met zware balustrade te kennen geeft, dan mag men een massievere lantaarn verwachten met gotische ramen en/of maaswerk. Evenzeer zou men van de achthoekige aanzet van voor 1520 kunnen afleiden dat men voor een vieringtoren ging: een symbolisch culminatiepunt dat zich boven de kerk- en huizendaken zou verheffen. In 1521 worden de werken aan deze vieringtoren gestaakt, in afwachting van het ‘Nieuwe Werck’.

Bij het herstel na de brand van 1533 komt er het jaar nadien reeds een eenvoudige houten renaissancelantaarn, met een hoogte binnenin van 43,7 meter, die los op de achthoekige, stenen balustrade staat, maar aan de buitenkant stevig aan het dak is vastgehecht. De zware balustrade is alleszins berekend op een massiever gewicht dan dit renaissancepluimpje – maar de combinatie van beide mag geslaagd genoemd worden. Ging het hier enkel om een (voorlopige?) noodoplossing of zou men in het Nieuwe Werck een tweede versie van deze constructie voorzien hebben voor de parallelle beuken aan de zuidkant van de nieuwe middenbeuk? Later (begin 19de eeuw?) krijgt de lantaarn een esthetische afwerking in laatbarokke stijl: de witte, zwaar geprononceerde balustrade is in steen, wat grijze steen lijkt, is van hout.

Ofschoon het niet zijn eerste opzet is, helpt het triomfkruis dat aan de ingang van het koor hangt, om het kruisvormige grondplan van de kerk te herkennen. Het verklaart ook die vorm, want het triomfkruis geeft te kennen dat het kruis waarop Jezus een schandelijke marteldood gestorven is, voor de christenen het symbool geworden is van hun geloof, meer bepaald van Jezus‘ triomfantelijke overwinning op de dood. Anders gezegd, staat de wijdheid en grootsheid van het kerkgebouw voor Gods glorie en heerlijkheid, dan benadrukt de kruisvorm ervan Gods menslievendheid. Door de uitbreiding van de kerk met een vijfde en een zesde zijbeuk en met enkele zijkapellen, is het originele grondplan in kruisvorm echter niet meer zo duidelijk.

Het koor, waar de clerus plaatsneemt, wordt beschouwd als het hoofd van de gekruisigde Christus. De straalkapellen, die straalsgewijze rond de apsis staan, vormen samen een stralenkrans rondom het hoofd van Christus. De dwarsbeuk stelt de dwarsbalk van het kruis voor. Zoals Maria op de voorstellingen van de kruisigingsscene de ereplaats krijgt aan de rechterzijde van Christus, zo hoort bij het kruisvormige grondplan van de kerk ook de Mariakapel aan de rechterkant te liggen ten overstaan van Christus, wat dan toevallig de noordkant van de kerk is. Om dezelfde reden staat ook de bisschopstroon aan de ‘rechterkant’ ten opzichte van het kruisvormige grondplan.

Al deze ruimtelijke effecten stuwen de blik naar het oosten. Deze oriëntatie van de kerk met het hoofdaltaar wil de mens ook spiritueel oriënteren. Wanneer men de kerk betreedt gaat men op van west naar oost, van duisternis naar licht, van dood naar leven, van de mens naar God, van Antwerpen naar het hemels Jeruzalem.

OOSTEN
LICHT · LEVEN
GOD
HET HEMELS JERUZALEM

Kathedraal Antwerpen – een georiënteerde kruiskerk

WESTEN
DUISTERNIS · DOOD
MENS
ANTWERPEN

Paul Lauters, Intérieur de la Cathédrale d’Anvers, gekleurde lithografie, P. Tessaro, Antwerpen, ca. 1830 · 298 x 214 mm – © TOPA-Documentatiecentrum · Antwerps Kerkelijk Erfgoed

Net zoals dat van de Sint-Goedele te Brussel is het grondplan geïnspireerd op de klassieke Franse kathedralen uit de 13de eeuw. Ondanks enkele afwijkingen, zoals de tweeledige opstand en de kapiteelloze bundelpijlers, behoort de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal tot de Brabantse hooggotiek. Afgezien van de uitbreiding met twee zijbeuken en de verbreding van de dwarsbeuken zijn de opeenvolgende bouwmeesters trouw gebleven aan de oorspronkelijke bouwplannen en wisten zij een stilistische eenheid te bewaren.

Antwerpen is het oudste voorbeeld in de Nederlanden van een pseudotriforium onder de diepe raamnissen. Het gebruikelijk triforium werd vervangen, per travee, door een functionele loopgang met borstwering waardoor de lichtbeuk evenveel volume krijgt als de gelijkvloerse arcade, en het licht rijkelijk kan binnenstromen. Typisch Brabants is ook het keurig netwerk van blinde traceringen, deels versierd met vierpassen, zowel op deze loopgang, op de boogzwikken van de arcade en op de penant tussen de vensters. Het verlevendigt het afgelijnde karakter van deze architectuur sierlijk maar sober. Door het weglaten van het triforium omvat het opstandschema slechts twee geledingen.

Aan de oostzijde wordt het koor aan de buitenkant gesteund door tweeledige luchtbogen op steunberen. Sinds de 19de eeuw wordt de koorpartij ook weelderig omkranst door decoratieve architectuuronderdelen zoals beeldnissen en fialen, borstwering en kruisbloemen: neogotische ‘siergotiek’ op zijn best!

Het zoveel eenvoudiger schip heeft geen luchtbogen en evenmin steunberen. Nochtans was er voor elke luchtboog al een stenen aanzet in de muren van de lichtbeuk aangebracht. Hun functie wordt overgenomen door lichte muurpijlers, gecombineerd met immense muurankers van enkele meters hoog, op drie punten gehecht aan trekijzers. Deze steken door de muren heen tot boven de gewelven en ontsieren dus geenszins het interieur van de kerk.